1.3.Bij besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2018 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. De Wlz kan in dit geval als een voorliggende voorziening voor de kosten van de eigen bijdrage worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat het college de aanvraag ten onrechte niet heeft getoetst aan de criteria van artikel 35 van de PW. Zij heeft daarnaast – net als in beroep – aangevoerd dat aan haar bijzondere bijstand had moeten worden toegekend op grond van een analoge toepassing van artikel 6.3 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels 2019).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Wat is het wettelijk kader?
4.1.1.Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW, bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.1.2.Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keuze is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.1.3.Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de PW wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.1.4.Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.1.5.Per 1 januari 2015 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingetrokken en is de Wlz in werking getreden. Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz bepaalt op grond van welke voorwaarden een verzekerde recht heeft op zorg. Artikel 3.1.1, eerste lid, van de Wlz bepaalt welke vormen van zorg in het verzekerde pakket zitten.
4.1.6.Artikel 3.2.5, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
4.1.7.Artikel 3.3.1.1, eerste en tweede lid, van het Blz bepaalt dat de verzekerde van achttien jaar of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg en dat de eigen bijdrage mede afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
4.1.8.De berekening van de eigen bijdrage komt overeen met de berekening zoals die voor de inwerkingtreding van de Wlz en het Blz met ingang van 1 januari 2015 op grond van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg (Bbz) plaatsvond (zie ook de uitspraak van de Raad van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:228). Staat artikel 15, eerste lid, van de PW bijstandsverlening in de weg?