ECLI:NL:CRVB:2022:339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
20/2420 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2022 uitspraak gedaan over een herhaald verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verzoeker, die niet ter zitting verscheen, had op 25 februari 2020 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 februari 2019. In die eerdere uitspraak was geoordeeld dat verzoeker geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om aanvullende informatie te verstrekken, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had in de uitspraak van 7 februari 2020 het verzoek om herziening van de uitspraak van 13 februari 2019 afgewezen, omdat verzoeker in wezen een hernieuwde discussie over de juistheid van die uitspraak wilde voeren, wat niet mogelijk is binnen het kader van herziening.

Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek van 25 februari 2020 concludeerde de Centrale Raad van Beroep dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen die voldeden aan de eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien was het verzoek om herziening te laat ingediend, meer dan een jaar na de oorspronkelijke uitspraak. De Raad verklaarde het verzoek om herziening dan ook niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.2420 WAO-PV, 20/2421 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 februari 2019, 17/5671 WAO en 18/2607 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Marokko) (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 februari 2022
Zitting heeft: E. Dijt
Griffier: C.G. van Straalen
Ter zitting is A. Anandbahadoer via videobellen voor het Uwv verschenen. Verzoeker is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening van 25 februari 2020
niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij brief van 25 februari 2020 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 7 februari 2020, 19/1264 WAO en 19/1265 WAO (ECLI:NL:CRVB:2020:340).
In de uitspraak van 13 februari 2019, 17/5671 WAO en 18/2607 WAO (ECLI:NL:CRVB:2019:458), heeft de Raad geoordeeld dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de hem door het Uwv geboden gelegenheid aanvullende informatie over te leggen, noodzakelijk om zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te kunnen beoordelen. Hierdoor was het Uwv bevoegd om verzoekers aanvraag om een WAO-uitkering met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten.
Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 4 maart 2019 herziening van de uitspraak van 13 februari 2019 gevraagd. Dat verzoek heeft de Raad bij de uitspraak van 7 februari 2020 afgewezen. De Raad heeft daartoe overwogen dat wat verzoeker heeft aangevoerd er in wezen op gericht is een (hernieuwde) discussie over de juistheid van de uitspraak van 13 februari 2019 te voeren terwijl het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om een dergelijke discussie te voeren. In het verzoek om herziening zijn geen feiten gebleken in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening.
Op 25 februari 2020 heeft verzoeker opnieuw een verzoek om herziening ingediend. Dit verzoek wordt, gelet op de inhoud daarvan, aangemerkt als een herhaald verzoek om herziening van de uitspraak van 13 februari 2019. De Raad overweegt dat nu in het verzoek van 25 februari 2020 geen nova (nieuwe feiten of omstandigheden) zijn gesteld als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, en dit verzoek is ingediend ruim een jaar na de uitspraak van 13 februari 2019 waarvan herziening is verzocht, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
Dit betekent dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.G. van Straalen (getekend) E. Dijt