ECLI:NL:CRVB:2022:342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
20/3345 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 17 april 2018 ziekgemeld met buikklachten en spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 15 maart 2019, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid. Hij stelde dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, met name met betrekking tot het gebruik van zijn handen en de impact van zijn buikklachten op zijn arbeid. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.

Daarnaast werd het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

20 3345 ZW

Datum uitspraak: 10 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2020, 19/6671 ZW (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker voor 37,64 uur per week. Op 17 april 2018 heeft hij zich ziekgemeld met obstipatie/buikklachten en spanningsklachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 23 augustus 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 februari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 15 maart 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag en een nieuwe FML van 18 juli 2019.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht, waarbij in aanmerking is genomen dat alle klachten van appellant en stukken van de behandelend sector bij de beoordeling zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor de psychische klachten, eczeem- en pijnklachten aan de handen, hemorroïde en obstipatieklachten beperkingen aangenomen. Appellant heeft zijn stelling dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat uit de informatie van de huisarts volgt dat het in februari 2019 goed ging met de eczeemklachten. Dat deze klachten op een later moment zijn verergerd doet hier niet aan af, omdat het gaat om de klachten en beperkingen op 15 maart 2019. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat de belasting in de geselecteerde functies, ook wat betreft voortdurend en intensief handgebruik, binnen de vastgestelde belastbaarheid blijft.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uit zijn medische klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant had een beperking op intensief gebruik van de handen in de FML moeten worden opgenomen, omdat de huid op zijn handen dun is, strak aanvoelt en zeer kwetsbaar is. Wellicht waren de eczeemklachten aan zijn handen op de datum in geding wat minder, maar deze klachten wisselen en kunnen elk moment toenemen. Een beperking op tastzin had ook moeten worden aangenomen in verband met het dun en strak zijn van de huid, als deze niet opengesprongen is. Omdat de dermatoloog heeft gesteld dat stress het eczeem doet opvlammen, had een beperking op stressvol werk zoals hoog handelingstempo ook in de rede gelegen. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de buikklachten en de (duur en hoeveelheid van) toiletgang. De tijd die appellant noodzakelijkerwijze doorbrengt op het toilet, zorgt voor een (te) lange onderbreking in het productieproces, wat niet van een werkgever verlangd kan en mag worden. De buikpijnen en gasvorming in de buik maken een beperking aannemelijk op buigen/gebogen actief zijn. Omdat appellant door zijn klachten maar drie uur per nacht slaapt, had ook een urenbeperking moeten worden aangenomen. In verband met zijn gevoelens van irritatie en boosheid is een beperking op omgaan met klachten, patiënten en collega’s aannemelijk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verschillende medische stukken ingezonden, waaronder van de behandelend reumatoloog en van de GGZ. De geselecteerde functies zijn niet geschikt voor appellant, met name vanwege het intensieve handvingergebruik en het buigen/gebogen actief moeten zijn. In de functie van productiemedewerker moet meer dan normaal gebogen actief worden gewerkt. Het Uwv heeft ten onrechte nagelaten te onderzoeken (door middel van navraag bij de arbeidsdeskundig analist) of in de geselecteerde functies een toilet in de nabijheid is. Appellant heeft tot slot gevraagd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 19 maart 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. In de FML van 18 juli 2019 zijn beperkingen aangenomen voor de eczeemklachten: appellant moet werken in een extreem warme omgeving vermijden en is beperkt op werk met prikkelende stoffen op de handen of veelvuldig contact met water. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat er voor meer beperkingen in verband met de eczeemklachten geen grond is. De arts die appellant op 11 januari 2019 heeft gezien, heeft een sinds enkele weken bestaand eczeem van de handen vermeld en bij onderzoek aan de handen een lichte schilfering aan de rechter handpalm en tussen de vingers (interdigitaal) geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij haar onderzoek op 6 juni 2019 wat schilfering aan de handpalm gevonden. Uit het op 23 juli 2019 verrichte onderzoek door de reumatoloog blijken niet meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wat betreft de buikklachten gemotiveerd toegelicht dat een gastritis een (in de regel tijdelijke) ontsteking van de maagwand is die in principe niet leidt tot wezenlijke arbeidsbelemmeringen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens overtuigend gemotiveerd dat appellant op de datum in geding geen psychische stoornis had van een ernst die aanleiding zou moeten geven om ernstigere beperkingen te duiden, dan al zijn aangenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op de brief van de GGZ van 19 september 2019, waarin te kennen wordt gegeven dat de behandeling van appellant voor licht tot matige depressieve klachten in combinatie met andere factoren in overleg met hem wordt stopgezet, omdat zijn psychische toestand op dat moment stabiel is. Met de slaapproblemen is rekening gehouden met een beperking op werken ‘s nachts. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de Uwv-arts dat het dagverhaal geen reden geeft voor een (verdere) urenbeperking.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van de Raad van 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2949) is het zonder meer aannemelijk dat een voorziening als een toilet in de nabijheid van de werkplek aanwezig is en dat deze anders als voorziening kan worden aangebracht. De overige arbeidskundige gronden gaan uit van beperkingen op bepaalde items (zoals gebogen actief zijn) die niet zijn aangenomen. Deze gronden slagen daarom niet. De ter zitting uitgesproken verwachting van appellant dat hij bij een eventuele werkhervatting veel zal uitvallen, met name omdat de eczeemklachten wisselend van ernst zijn, en per 6 december 2019 opnieuw tot een toekenning van een
ZW-uitkering hebben geleid, heeft hij niet nader onderbouwd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de dermatoloog op 30 januari 2020 al geen afwijkingen meer aan de handen zag, waaruit hij de conclusie heeft getrokken dat de eczeemklachten kennelijk goed hebben gereageerd op medische behandeling. Er zijn ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat excessief ziekteverzuim valt te verwachten.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Wat betreft het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wordt overwogen dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties, in zaken zoals deze, in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). In het geval van appellant zijn vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift, op 11 maart 2019, tot de datum van deze uitspraak nog geen vier jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden en eventuele vergoeding van schade in dat verband niet aan de orde is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) G.S.M. van Duinkerken