In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018 bijschrijvingen van derden en stortingen op hun bankrekeningen hebben ontvangen zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving sinds 2 november 2011 bijstand en vanaf 11 december 2017 voerde hij een gezamenlijke huishouding met appellante. Het college heeft na onderzoek vastgesteld dat er gokactiviteiten hebben plaatsgevonden en dat de bijschrijvingen en stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt. Appellanten hebben betoogd dat de bedragen afkomstig van familieleden slechts incidenteel zijn en dat zij niet vrijelijk over de gelden konden beschikken. De Raad oordeelt echter dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bijschrijvingen en stortingen niet als inkomen moeten worden aangemerkt. Bovendien hebben zij geen melding gemaakt van hun gokactiviteiten, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De herziening en intrekking van de bijstand zijn terecht door het college uitgevoerd, omdat de appellanten niet hebben voldaan aan hun meldingsplicht.