Uitspraak
22.2559 ZW
mr. J.J. Grasmeijer.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen na haar ziekmelding op 29 oktober 2019. Het Uwv had op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 2 maart 2021 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 2 december 2021.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden onderbouwen.
De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv werd onderschreven en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.