In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 12 februari 2018 ziekmeldde met rug- en heupklachten, had aanvankelijk een ZW-uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 12 maart 2019. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelend neuroloog en de Stichting Rugzorg. De Raad benoemde een onafhankelijke deskundige die op 26 januari 2023 een rapport uitbracht. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren veranderd en dat de functies die aan de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport voldoende gemotiveerd was en dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv van 6 augustus 2019, maar verklaarde het beroep tegen het gewijzigde besluit van 23 september 2020 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.185,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van deskundigen in het proces.