ECLI:NL:CRVB:2023:122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21/1882 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die een WIA-uitkering ontvangt. Betrokkene, die als casinomedewerkster werkte, had zich op 27 september 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat betrokkene met ingang van 21 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het beëindigen van haar WIA-uitkering. Betrokkene ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig was, omdat deze betrokkene niet had gezien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende medische informatie had om tot zijn conclusie te komen. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene terecht was vastgesteld op 80 tot 100%, waardoor de WIA-uitkering werd voortgezet.

De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had deze gronden al afdoende besproken en de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1882 WIA

Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2021, 19/2658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam bedrijf] BV te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats ] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K.T. Ghaffari.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als casinomedewerkster voor 18,51 uur per week. Op 27 september 2012 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na een samengestelde wachttijd, met daarbij inbegrepen een WAZO-periode, heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 15 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 2 december 2016 is de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene met ingang van 15 mei 2016 omgezet in een loonaanvullingsuitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling, op verzoek van appellante, heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 7,14%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 mei 2019 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 21 juli 2019 geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 2 september 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 mei 2019 gegrond verklaard, het besluit van 20 mei 2019 herroepen en de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene ongewijzigd voortgezet. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 augustus 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 september 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen en betrokkene lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de door betrokkene overgelegde medische informatie van 25 oktober 2018 van IrisZorg bestudeerd en kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Dat betrokkene niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt het onderzoek niet onzorgvuldig, omdat er veel medische informatie, ook van de behandelend sector voorhanden is. De rechtbank heeft in de gronden van appellante en in de beschikbare medische informatie geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of de motivering hiervan. De psychische problematiek geeft nog steeds aanleiding tot beperkingen in de belastbaarheid op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en in verband met een behandeling die betrokkene op dinsdagen volgt heeft de verzekeringsarts de werktijden beperkt tot maximaal 4 dagen per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de psychische klachten aanleiding gezien betrokkene ook beperkt te achten ten aanzien van overwerk en geluidsbelasting (item 3.7). De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat betrokkene gedurende gemiddeld ongeveer 8 uur per dag kan werken. De wijzingen op de onderdelen werktijden en geluidsbelasting zijn mede ingegeven door de bevindingen uit het rapport van 25 oktober 2018 van het psychologisch onderzoek door IrisZorg. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat in de FML van 22 augustus 2019 is opgenomen dat betrokkene maximaal 32 uur per week arbeid kan verrichten. Appellante heeft met name benadrukt dat zij het vreemd vindt dat na bezwaar het standpunt van verweerder is gewijzigd en dat er in de medische rapporten en de huidige situatie geen enkele aanleiding is te vinden voor de toegevoegde beperkingen. De visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de belastbaarheid van betrokkene is echter niet heel anders geworden dan die van de verzekeringsarts. Enkele aanpassingen in de FML kunnen al leiden tot selectie van andere functies en een ander arbeidsongeschiktheidspercentage. De grond van appellante dat uit de uitspraken van de Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:784 en ECLI:NL:CRVB:2020:131) zou volgen dat als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, dit nooit kan leiden tot een gewijzigd oordeel, heeft de rechtbank niet gevolgd, omdat die uitspraken gaan over verzoeken om terug te komen van eerdere besluiten. De herbeoordeling die in deze zaak aan de orde is, heeft plaats gevonden naar aanleiding van een bezwaarschrift en dat is een andere situatie die van belang is voor het aan te leggen toetsingskader. Naar aanleiding van de wijziging van de belastbaarheid van betrokkene heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het CBBS opnieuw geraadpleegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie van de vier geduide functies laten vervallen. Er konden onvoldoende vervangende functies worden geduid om een schatting op te baseren. De theoretische verdiencapaciteit van betrokkene is daarmee nihil. Per 21 juli 2019 is betrokkene volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig heeft plaats gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt, zonder betrokkene gezien te hebben, op basis van dezelfde medische informatie tot een andere uitkomst dan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft naar mening van appellante zeer uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan waarbij rekening is gehouden met recente medische informatie van behandelaars van betrokkene. Ook bevat het rapport van de verzekeringsarts een zeer uitgebreid en gedetailleerd overzicht van de medische geschiedenis van betrokkene alsmede wat dit betekent voor haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat hij de beperkingen ten aanzien van overwerk en geluidsbelasting heeft opgenomen in verband met de bij betrokkene aanwezige stoornissen. De verzekeringsarts heeft al rekening gehouden met de aanwezigheid van deze stoornissen en heeft daarvoor beperkingen aangenomen. Verder merkt appellante op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene beperkt voor overwerk, maar dat dit in zijn FML van 22 augustus 2019 nergens terugkomt. Appellante is van mening dat de extra toegevoegde beperkingen niet in stand kunnen blijven wat maakt dat er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 7,14% als gevolg waarvan de WIA-uitkering per 21 juli 2019 beëindigd moet worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 21 juli 2019 heeft vastgesteld op 100% en de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene heeft voortgezet.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen op overwerk (item 6.2) en geluidsbelasting aansluiten bij de stoornissen waarmee betrokkene bekend is, bij de informatie uit het rapport van IrisZorg en de bevindingen van de verzekeringsarts. Het grote verschil in uitkomst tussen het primaire besluit en het bestreden besluit is arbeidskundig van aard en wordt niet veroorzaakt door het aannemen van de twee hiervoor genoemde beperkingen. In de primaire fase zijn twee functies geduid die gelet op de toen al geldende beperkingen niet geduid hadden mogen worden in verband met een overschrijding van het aantal werkdagen per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit terecht gecorrigeerd. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een overschrijding bij de functie Wikkelaar, SBC-code 267053, geconstateerd voor wat betreft de combinatie van monotone werkzaamheden en het zeer geconcentreerd werken. Ook dit zijn items waarvoor in de primaire fase al beperkingen waren aangenomen. Er wordt geen aanleiding gezien om deze conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Als gevolg daarvan zijn drie van de vier primaire geduide functies komen te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij zijn rapport van 2 september 2019 het CBBS opnieuw geraadpleegd, maar heeft geen nieuwe functies kunnen selecteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dit rapport toegelicht waarom functies niet konden worden geselecteerd, onder meer wegens opleidings- en ervaringseisen, het niet beschikbaar zijn op dinsdag in combinatie met maximaal 32 uur kunnen werken of wegens frequent reiken en/of zwaar tillen. Als gevolg daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 80 tot 100% zodat de WIA-uitkering van betrokkene wordt voortgezet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) O.N. Haafkes