Uitspraak
21 1882 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die een WIA-uitkering ontvangt. Betrokkene, die als casinomedewerkster werkte, had zich op 27 september 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat betrokkene met ingang van 21 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het beëindigen van haar WIA-uitkering. Betrokkene ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig was, omdat deze betrokkene niet had gezien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende medische informatie had om tot zijn conclusie te komen. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene terecht was vastgesteld op 80 tot 100%, waardoor de WIA-uitkering werd voortgezet.
De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De rechtbank had deze gronden al afdoende besproken en de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.