ECLI:NL:CRVB:2023:126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1124 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag op basis van intensieve zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante had een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon, geboren in 2009. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat op de peildatum van 1 oktober 2018 geen intensieve zorg werd vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van het CIZ. De Svb had zich op het standpunt gesteld dat er geen officiële diagnose was voor de zoon van appellante op de peildatum, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden voor intensieve zorg. Appellante voerde aan dat er later diagnoses waren gesteld, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling op de peildatum.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er op de peildatum geen sprake was van intensieve zorg, en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor dubbele kinderbijslag. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie en de criteria die gelden voor het toekennen van dubbele kinderbijslag op basis van intensieve zorgbehoefte.

Uitspraak

21.1124 AKW

Datum uitspraak: 18 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2021, 19/2924 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Berk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot het derde kwartaal van 2018 dubbele kinderbijslag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [naam zoon] , geboren op [Geboortedatum] 2009.
1.2.
Appellante heeft op 19 september 2018 bij de Svb een aanvraag voor dubbele kinderbijslag voor [naam zoon] ingediend.
1.3.
Bij besluit van 5 november 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 25 april 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag vanaf het derde kwartaal van 2018 afgewezen. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat op de peildatum van 1 oktober 2018 bij [naam zoon] geen ziekte of aandoening is vastgesteld, zoals bedoeld in het Beoordelingskader Buk (Beoordelingskader). Hieraan liggen medische adviezen van het CIZ ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat op de peildatum geen sprake was van een officiële diagnose bij [naam zoon] , waardoor niet is voldaan aan de eerste voorwaarde voor het aannemen van intensieve zorg als bedoeld in artikel 11 van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk). Het CIZ heeft beoordeeld of appellante ook zonder een officiële diagnose in aanmerking had kunnen komen voor dubbele kinderbijslag. Daarvoor heeft het CIZ bekeken of punten zouden zijn gescoord op de tien genoemde items van artikel 3, eerste lid, van de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg (Regeling). Het CIZ is bij die beoordeling op geen enkel onderdeel tot een score gekomen, omdat niet kon worden geobjectiveerd welke beperkingen destijds aanwezig waren en of [naam zoon] continu begeleiding nodig had bij de diverse items. Dat het CIZ recent wel tot een voldoende hoge score is gekomen en appellante inmiddels dubbele kinderbijslag ontvangt voor [naam zoon] , maakt dit niet anders. Het recente advies is namelijk te verklaren door het feit dat de (intensieve) zorgbehoefte van [naam zoon] inmiddels is onderbouwd met medisch objectieve informatie. Uit die informatie kan niet worden afgeleid of deze zorgbehoefte zich in 2018 ook al voordeed.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en (kort samengevat) aangevoerd dat op 26 maart 2020 een diagnose is gesteld waaruit volgt dat [naam zoon] PTSS en een separatieangststoornis heeft. Op 30 maart 2021 is vastgesteld dat [naam zoon] in 2018 al bekend was met PTSS. Gelet op de intensieve verzorging die gepaard gaat met deze aandoeningen zijn ten onrechte geen punten toegekend op de items lichaamshygiëne, zindelijkheid, alleen thuis zijn en begeleiding buitenshuis. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante diverse (medische) stukken overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
4.2.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Buk is van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard. Op grond van het tweede lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid.
4.3.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Buk wint de Svb, om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, een op medische gegevens gebaseerd advies in bij het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg. In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd.
4.4.1.
In artikel 1 van de Regeling is bepaald, voor zover van belang, dat in deze regeling onder advies wordt verstaan, een op medische gegevens gebaseerd advies als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Buk.
4.4.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de Svb vaststellen dat sprake is van intensieve zorg indien het advies positief luidt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, luidt het advies positief indien het kind blijkens de beoordeling van het CIZ intensieve zorg nodig heeft.
4.4.3.
In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de beoordeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, tot stand komt aan de hand van de volgende items:
a. lichaamshygiëne;
b. zindelijkheid;
c. eten en drinken;
d. mobiliteit;
e. medische verzorging;
f. gedrag;
g. communicatie;
h. alleen thuis zijn;
i. begeleiding buitenshuis;
j. bezig houden, handreikingen.
In het tweede lid is bepaald dat indien het CIZ oordeelt dat er sprake is van een zware zorgbehoefte op een item, het CIZ op dit item een punt toekent. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, behoeft het kind intensieve zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien het zes-negen jaar is en het CIZ minimaal vier punten toekent.
4.5.
Het CIZ hanteert bij de beoordeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling, het Beoordelingskader. Hierin is bij ieder item als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling uitgewerkt wanneer een punt wordt toegekend. Verder is bij ieder item vermeld wanneer geen score wordt toegekend.
4.6.
Zoals de Raad in de uitspraak van 12 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:87, heeft overwogen is het Beoordelingskader aan te merken als een vaste gedragslijn en kan het Beoordelingskader als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanspraak op dubbele kinderbijslag worden genomen.
4.7.
De Svb heeft in hoger beroep aanvullende medische adviezen van het CIZ van 7 juni 2021 en van 27 oktober 2022 overgelegd. De medisch adviseur heeft overwogen dat kinder- en jeugdpsychiater L. Knook op 30 maart 2021 heeft vastgesteld dat [naam zoon] in 2018 al aan PTSS leed, waardoor ten tijde van de aanvraag in 2018 sprake was van een objectieve stoornis. In 2020 is ook de diagnose separatieangststoornis gesteld, waarvan onduidelijk is wanneer deze is ontstaan en waardoor er momenteel meer beperkingen kunnen zijn dan in 2018. Ook psychiater Knook geeft aan dat er onvoldoende informatie is om vast te kunnen stellen dat reeds in 2018 sprake was van een separatieangststoornis. De medisch adviseur heeft de zorgbehoefte van [naam zoon] op de verschillende items op de peildatum beoordeeld. Wat betreft het item alleen thuis zijn acht de medisch adviseur het aannemelijk dat [naam zoon] door impulsief gedrag niet langer dan een half uur alleen thuis kon zijn, wat verklaard kan worden vanuit zijn aandoening. Als hij voor langere tijd alleen thuis wordt gelaten, kan het zijn dat hij dingen gaat doen zonder nadenken en begeleiding daarbij nodig heeft. Over het item lichaamshygiëne heeft de medisch adviseur overwogen dat uit de beschikbare informatie geen medische noodzaak voor permanente aanwezigheid bij (bijna) alle handelingen van lichaamshygiëne bij [naam zoon] kan worden vastgesteld. Wat betreft het item zindelijkheid is niet gebleken dat [naam zoon] niet zindelijk is. Er is geen medische informatie beschikbaar over problemen in de toiletgang. Regelmatige ongelukjes en hulp bij de hygiëne na de ontlasting leiden op grond van het Beoordelingskader niet tot een score. Ten slotte acht de medisch adviseur geen medische bezwaren aanwezig waaruit blijkt dat buitenspelen met controle op bepaalde momenten niet voldoende is voor de zorgbehoefte van [naam zoon] .
4.8.
De Svb heeft zich op basis van deze medische adviezen van het CIZ op het standpunt gesteld dat op de peildatum geen sprake was van een zware zorgbehoefte op het gebied van lichaamshygiëne, zindelijkheid en begeleiding buitenshuis. De Svb heeft enkel alsnog een punt toegekend op het item alleen thuis zijn.
4.9.
De Raad heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin appellante en haar kinderen, met ieder hun eigen problematiek, zich reeds jaren bevinden. Uit wat appellante heeft aangevoerd en uit de voorhanden zijnde objectief medische informatie volgt echter niet dat aan de adviezen van het CIZ moet worden getwijfeld zodanig dat de Svb daar niet van heeft kunnen uitgaan.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat op de peildatum sprake was van een score van één punt. Gelet op de leeftijd van [naam zoon] is echter een minimale score van vier punten vereist. De situatie dat appellante in 2020 en 2022 alsnog in aanmerking is gebracht voor dubbele kinderbijslag leidt niet tot twijfel over deze zorgscore. De ernst en mate van de beperkingen kunnen immers over de tijd fluctueren. Bovendien is de intensieve zorgbehoefte van [naam zoon] ten tijde van de beoordeling in 2020 en 2022 vastgesteld aan de hand van een andere leeftijd en een andere norm, waardoor bij het bereiken van de leeftijd van tien jaar een zorgscore van drie punten toereikend was voor het toekennen van dubbele kinderbijslag.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat op de peildatum geen sprake was van intensieve zorg als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens de AKW. Dit betekent dat de Svb de aanvraag van appellante om dubbele kinderbijslag terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en A.E. Dutrieux en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi