In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die zich op 14 november 2017 ziek meldde met klachten aan zijn rechterarm, heeft in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank Den Haag heeft eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank had een onafhankelijk deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellant psychische klachten heeft, maar dat de lichamelijke klachten voorop staan. De deskundige oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er geen sprake is van 'equality of arms', zoals bedoeld in het arrest Korošec. Hij betwist de zorgvuldigheid van de anamnese door de deskundige en stelt dat er discrepanties zijn met eerdere informatie van Arq. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek door de deskundige zorgvuldig is geweest en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigt dat er geen schending is van het beginsel van 'equality of arms' en dat de conclusies van de deskundige overtuigend zijn. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.