ECLI:NL:CRVB:2023:1351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/3294 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die zich op 14 november 2017 ziek meldde met klachten aan zijn rechterarm, heeft in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank Den Haag heeft eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank had een onafhankelijk deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellant psychische klachten heeft, maar dat de lichamelijke klachten voorop staan. De deskundige oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er geen sprake is van 'equality of arms', zoals bedoeld in het arrest Korošec. Hij betwist de zorgvuldigheid van de anamnese door de deskundige en stelt dat er discrepanties zijn met eerdere informatie van Arq. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek door de deskundige zorgvuldig is geweest en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigt dat er geen schending is van het beginsel van 'equality of arms' en dat de conclusies van de deskundige overtuigend zijn. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

22.3294 ZW

Datum uitspraak: 13 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 september 2022, 19/6968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.R. Breuker, advocaat, hoger beroep ingesteld en (medische) stukken ingebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon en mr. Breuker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 14 november 2017 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn rechterarm. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 10 november 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 april 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft M. van Beem, psychiater, als deskundige ingeschakeld en de conclusies van deze deskundige gevolgd. Het rapport van de deskundige, gelezen in samenhang met de nadere toelichting die hij heeft gegeven in de aanvullende rapporten van 11 november 2021 en 23 maart 2022, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat de deskundige bij de uitgebreide anamnese die in het rapport staat omschreven belangrijke punten heeft gemist. Ook heeft de deskundige uiteengezet dat er onvoldoende trauma gerelateerde klachten worden genoemd om te kunnen spreken van PTSS. Duidelijk is uit zijn rapport gebleken dat appellant weliswaar psychische klachten heeft, maar dat de lichamelijke (pijn)klachten bij hem op de voorgrond staan. De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk, consistent en gemotiveerd de problematiek van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen beschreven. Aan de rapporten van Arq van 23 oktober 2020 en 24 november 2020 en de medische informatie van Parnassia van 10 januari 2022 kent de rechtbank niet die waarde toe die appellant hieraan toegekend wenst te zien omdat de hierin verwoorde medische informatie geen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellant per de datum in geding (26 april 2019). Ook heeft de deskundige afdoende onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot herziening van zijn conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies, gelet op de gewijzigde FML, passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar zijn gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat geen sprake is van equality of arms zoals is bedoeld in het arrest Korošec. In dit geval bestaat aanleiding af te wijken van het oordeel van de onafhankelijk deskundige. Onder meer is de anamnese die is opgesteld door de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De deskundige heeft ten onrechte nagelaten discrepanties in de door hem verrichtte anamnese en de anamnese door Arq, nader toe te lichten. Appellant is bijgestaan door een tolk die hij niet kon verstaan en de anamnese is niet in zijn geheel door de deskundige zelf afgenomen. De deskundige heeft appellant in strijd met de richtlijnen over psychiatrische onderzoeken niet om een reactie gevraagd. Onjuist is daarnaast de reactie van de deskundige dat de later overgelegde volledige informatie van Arq inhoudelijk niet anders is dan de eerdere informatie van Arq waar de deskundige de beschikking over had. De deskundige heeft zich ten onrechte niet uitgelaten over een urenbeperking en geen symptoom validatietest gedaan. Appellant lijdt aan PTSS en een depressie. Dit is ten onrechte niet vertaald naar substantiële beperkingen. Er moet meer waarde worden gehecht aan de stukken van de behandelaars van appellant en van Arq omdat daaruit volgt dat het disfunctioneren zich al jaren voordoet, dus ook op de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat betreft het beroep van appellant op het arrest Korošec overweegt de Raad het volgende.
4.3.
De rechtbank heeft een onafhankelijk deskundige ingeschakeld. Daarnaast heeft appellant gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen door het overleggen van medische informatie in beroep, waaronder informatie van psychiaters van Arq en Parnassia. Ook in hoger beroep heeft appellant medische informatie ingebracht. In het dossier bevindt zich ook informatie van de huisarts van 5 juni 2019 en 10 december 2019. Deze informatie geeft inzicht in de gestelde diagnoses en behandelingen. Appellant heeft zodoende gebruik gemaakt van de mogelijkheid om medische informatie in te dienen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellant heeft kunnen krijgen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157, brengt het arrest Korošec daarnaast niet mee dat, als er wel stukken van de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van ‘equality of arms’ en geen aanleiding om op die grond nogmaals een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.4.
Met de rechtbank wordt daarnaast geoordeeld dat het onderzoek door de deskundige zorgvuldig is geweest. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor gelet op het rapport van 26 augustus 2021 en de nadere reacties van 11 november 2021 en 23 maart 2022 van Van Beem. Het onderzoek van de deskundige is zorgvuldig geweest. Appellant heeft de mogelijkheid gehad om te reageren op het concept rapport en hij heeft daar ook gebruik van gemaakt. In die reactie werden geen feitelijke onjuistheden vermeld. Appellant heeft verder niet gemeld dat hij de tolk bij de deskundige niet kon verstaan en daarvan is ook niet gebleken. Bovendien blijkt, onder meer uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 maart 2019, dat appellant redelijk goed Nederlands spreekt. Uit de stukken in het dossier volgt daarnaast dat appellant zelf brieven schrijft in de Nederlandse taal. De inhoudelijke reactie heeft geen aanleiding gegeven tot een gewijzigd standpunt van de deskundige. Appellant heeft niet verder onderbouwd wat de deskundige in de anamnese onjuist heeft weergegeven. De deskundige heeft op 11 november 2021 en 23 maart 2022 afdoende gereageerd op de nog overgelegde volledige informatie van Arq en eveneens op informatie van Parnassia van
10 januari 2022. Terzijde heeft de deskundige opgemerkt dat ook bij Parnassia geen PTSS werd vastgesteld. Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de zorgvuldigheid of de conclusies van het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige gevolgd in zijn conclusies en op 28 september 2021 een aanvullende beperking in de FML opgenomen. Voor meer beperkingen bestaat geen medische onderbouwing.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie van zijn psychiater van
8 mei 2023 overgelegd. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar deze informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan omdat het informatie van ver na de datum in geding betreft.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi