ECLI:NL:CRVB:2023:1400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een herzieningsverzoek door de Sociale verzekeringsbank met betrekking tot regularisatie-overeenkomsten voor de jaren 2011 en 2012
In deze uitspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) afwijzend mocht beslissen op een herzieningsverzoek van appellant van 1 november 2019. Appellant had verzocht om mee te werken aan regularisatie-overeenkomsten met het voor Luxemburg bevoegde orgaan over de jaren 2011 en 2012. De Svb had eerder, bij besluit van 15 september 2015, al aangegeven niet mee te werken aan dergelijke overeenkomsten voor deze jaren. De Raad oordeelt dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die de Svb zouden verplichten om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.
De Raad overweegt dat de Svb, op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd is om een verzoek om herziening af te wijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Appellant had aangevoerd dat de Svb in eerdere gevallen wel had meegewerkt aan regularisatie-overeenkomsten, maar de Raad oordeelt dat dit niet voldoende is om de afwijzing evident onredelijk te achten. De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om het eerdere besluit te herzien, en de Raad ziet geen reden om het onderzoek te heropenen, aangezien er geen relevante nieuwe feiten zijn gepresenteerd.
De uitspraak van de Raad is gedaan in het openbaar op 20 juli 2023, en de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellant kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen bij de Svb, maar voor nu wordt het hoger beroep afgewezen.