1.5.De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 25 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, de bijstand van appellant over de periodes van 1 januari 2008 tot en met 15 september 2008 en van 10 februari 2010 tot en met 14 april 2011 (te beoordelen periodes) in te trekken en de over die periodes gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 30.736,64 van appellant terug te vorderen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet mee te delen dat hij de beschikking had over een woning in Marokko. Daarmee had hij de beschikking over meer dan het vrij te laten vermogen, zodat hij in voornoemde periodes geen recht op bijstand had.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat het college aan de hand van de rapporten van de Attaché voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de te beoordelen periodes eigenaar was van de woning op adres Z en dit, in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting, niet heeft gemeld bij het college. De rechtbank heeft met name waarde gehecht aan de verklaringen van A, C, D, de kruidenier en de Moquaddem. Ook acht de rechtbank van belang dat sinds 1996 een watermeter en vier elektriciteitsmeters op adres Z op naam van appellant stonden. Volgens de rechtbank maakt de omstandigheid dat A, C en D hebben verklaard dat de woning op adres Z op enig moment is geschonken aan A of de kinderen het voorgaande niet anders, omdat A tegenstrijdig heeft verklaard over degene aan wie de woning zou zijn geschonken, geen bewijs van schenking is overgelegd en de Moquaddem niet met een schenking bekend was. In de verklaring van het Kadaster in [plaatsnaam] van 18 september 2015, waarin is vermeld dat appellant geen geregistreerde onroerende zaak in eigendom heeft, en de verklaring van de Marokkaanse belastingdienst van 28 augustus 2015, waarin staat dat appellant geen THSC-belasting hoeft te betalen, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Hierbij is van belang dat uit de verklaring van de medewerker van de belastingdienst op 8 december 2015 blijkt dat het feit dat appellant geen belasting betaalt niet wil zeggen dat hij geen onroerend goed bezit. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de Moquaddem van diezelfde datum dat iemand een woning kan bezitten die niet is geregistreerd bij het Kadaster en dat het ook voorkomt dat iemand geen THSC-belasting hoeft te betalen ondanks dat hij een woning bezit. Aan de door appellant overgelegde verklaringen van de Caid van 14 maart 2016 en 21 juni 2016, inhoudende dat de Moquaddem op 8 december 2015 geen medewerkers van de Attaché heeft begeleid en geen informatie over appellant heeft verstrekt, gaat de rechtbank voorbij, omdat doorgaans mag worden uitgegaan van de juistheid van een gedetailleerd opgemaakt en door de betrokken medewerkers ondertekend verslag en niet is gebleken van concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het verslag. Ook gaat de rechtbank voorbij aan de door appellant overgelegde verklaring van de kruidenier van 17 februari 2016, waarin hij ontkent dat hij op 8 december 2015 heeft verklaard wat door de medewerkers van de Attaché is opgeschreven. Ook ten aanzien van de verklaring van de kruidenier van 8 december 2015 is niet gebleken van concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het verslag. Tot slot komt volgens de rechtbank geen betekenis toe aan de door appellant overgelegde verklaringen van het water- en het elektriciteitsbedrijf van 25 februari 2016 en 8 maart 2016, waarin staat dat op dat moment geen water- en elektriciteitsmeters in [plaatsnaam] op naam van appellant stonden, omdat deze verklaringen geen betrekking hebben op de te beoordelen periodes.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij is geen eigenaar van een woning in Marokko. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellant heeft veel schulden en heeft maandelijks een negatief budget doordat de Svb tot op heden weigert om aan appellant een AIO-aanvulling toe te kennen.