ECLI:NL:CRVB:2023:1507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22 / 63 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wlz-aanvraag na zorgvuldig onderzoek naar zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 1957, heeft diverse medische klachten, waaronder gedeeltelijke verlamming, leverfunctiestoornis, gehoorverlies en andere aandoeningen. Het CIZ heeft op 30 maart 2020 de aanvraag van appellant afgewezen, en na bezwaar bleef het CIZ bij deze afwijzing. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak op 6 juli 2023 behandeld en kwam tot de conclusie dat het CIZ zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid is. De huidige zorgbehoefte van appellant is grotendeels planbaar, en hij kan adequaat inschatten wanneer hij hulp nodig heeft. De Raad oordeelt dat het CIZ geen aanvullend onderzoek hoefde te laten verrichten en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat appellant geen recht heeft op Wlz-zorg. De Raad wijst ook de verzoeken van appellant om vergoeding van proceskosten en terugbetaling van griffierecht af, gezien de uitkomst van het hoger beroep.

Uitspraak

22/63 WLZ
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 december 2021, 20/2081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Het CIZ
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 maart 2020 heeft het CIZ de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ is met een besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2023. Voor appellant is mr. J van Helden, kantoorgenote van mr. Meys, verschenen. Verder is verschenen [naam mentor], de mentor van appellant. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of appellant in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het CIZ de aanvraag van appellant om Wlz-zorg terecht heeft afgewezen. De Raad is het met de rechtbank eens dat het CIZ zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat bij appellant geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ hoefde geen aanvullend onderzoek te laten doen en voor het benoemen van een deskundige bestaat geen aanleiding.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1957, is onder meer bekend met gedeeltelijke verlamming na een beroerte, een leverfunctiestoornis door alcoholgebruik, gehoorverlies, polyneuropathie/restless legs, vernauwing van het halswervelkanaal, allergische astma en een aandoening van de oogzenuw
.Vanwege zijn medische klachten wil appellant in aanmerking komen voor zorg op grond van de Wlz.
1.2.
Het CIZ heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat appellant geen recht heeft op zorg op grond van de Wlz en heeft dat, onder verwijzing naar de adviezen van zijn medisch adviseurs, op de volgende manier gemotiveerd. Bij appellant is sprake van de grondslag somatische aandoening. De grondslagen psychogeriatrische aandoening en psychische stoornis kunnen niet worden vastgesteld. Op basis van de grondslag somatische aandoening kan geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid worden vastgesteld. De huidige zorgbehoefte is grotendeels planbare zorg. Voor de zorgmomenten die niet planbaar zijn, wordt appellant in staat geacht de zorgbehoefte adequaat in te kunnen schatten en de benodigde hulp in te roepen en af te wachten zonder dat ernstig nadeel optreedt. Appellant heeft op basis van de grondslag somatische aandoening niet voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig en ook geen zware regieproblemen waarbij voortdurend begeleiding of overname van taken nodig is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dat op de volgende manier gemotiveerd. De adviezen van de medisch adviseurs van het CIZ zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Er is op 23 maart 2020 via een videoverbinding een spreekuurcontact met appellant geweest. Vervolgens is er door de medisch adviseur een medisch rapport opgemaakt, waarbij informatie van de behandelend specialisten en de huisarts is betrokken. Vervolgens heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden en zijn (aanvullende) medische rapportages opgemaakt. De medisch adviseurs hebben hun visie inzichtelijk gemaakt in de rapportages. Het CIZ heeft met dit onderzoek kunnen volstaan en mogen uitgaan van de juistheid daarvan, nu appellant niet met medisch verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat daaraan moet worden getwijfeld. Omdat geen medische informatie voorhanden is waaruit blijkt dat sprake is van een psychische stoornis of een psychogeriatrische aandoening, heeft het CIZ terecht deze grondslagen niet aangenomen. Het CIZ heeft terecht geconcludeerd dat de somatische klachten van appellant niet leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant voert aan dat het onderzoek van het CIZ niet zorgvuldig is geweest. Door de wijze van onderzoek heeft het CIZ geen goed beeld gekregen van zijn situatie. Verder heeft het CIZ geen nader onderzoek gedaan naar de psychische en cognitieve problematiek van appellant, terwijl daar wel aanleiding voor was. De combinatie van aandoeningen leidt er volgens appellant toe dat hij niet in staat is om zelf hulp in te roepen en zorg af te wachten zonder ernstig nadeel, zodat hij voldoet aan de criteria en daarmee recht heeft op Wlz-zorg. Subsidiair heeft appellant de Raad verzocht om een deskundige te benoemen om onderzoek te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4. Appellant heeft binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) twee medsiche stukken bij de Raad ingediend. Zoals tijdens de zitting al is meegedeeld zullen deze stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Daarbij is van belang dat het CIZ deze stukken niet heeft ontvangen en niet gebleken is dat appellant deze stukken niet eerder had kunnen indienen.
5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag om Wlz-zorg van appellant af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank over deze gronden geoordeeld. De Raad onderschrijft de onder 2 weergegeven overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het CIZ gehouden was om een aanvullend (medisch) onderzoek te laten verrichten. De beschikbare medische stukken geven daarvoor geen aanleiding. Nu, zoals appellant ook op de zitting bij de Raad heeft erkend, er geen objectieve medische onderbouwing is voor zijn cognitieve klachten ontvalt de grond aan zijn stelling dat hij vanwege de combinatie met zijn cognitieve klachten niet in staat is om te alarmeren. Dat appellant dat ook vanwege lichamelijke klachten niet kan, is niet gebleken. In dit verband is van belang dat het CIZ op de zitting bij de Raad onweersproken heeft gesteld dat er vele alarmeringssystemen zijn, waaronder ook spraakgestuurde systemen, en dat deze voor appellant een oplossing kunnen bieden.
5.3.
De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Het medisch onderzoek door CIZ is zorgvuldig geweest, appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om zelf (medische) stukken over te leggen en heeft daarvan ook gebruik gemaakt en hij heeft onvoldoende twijfel gezaaid over de juistheid van de beoordeling door het CIZ.
5.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellant geen aanspraak heeft op zorg op grond van de Wlz.
6. Gezien de uitkomst van het hoger beroep krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) S.S. Blok