ECLI:NL:CRVB:2023:1552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22/2678 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante had zich ziekgemeld met psychische klachten en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet fysiek was gezien door de verzekeringsarts en recente medische informatie niet was meegenomen. De Raad oordeelt dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij de verzekeringsarts voldoende informatie had om een juist beeld van de medische situatie van appellante te vormen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. De beroepsgronden van appellante worden verworpen, en de Raad concludeert dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2678 WIA
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juli 2022, 21/2329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 8 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F. Bouyaghjdane, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 juni 2023. Namens appellante is mr. R.N. van der Ham, kantoorgenoot van mr. Bouyaghjdane, verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante is het onderzoek onzorgvuldig geweest en heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 37,93 uur per week. Op 1 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 28 april 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de (verzekerings)artsen voldoen aan de voorwaarden dat zij op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en begrijpelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom in de bezwaarfase geen (fysiek) spreekuurcontact heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken die zien op de datum in geding. Appellante heeft dit niet gedaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 juli 2021 de knelpunten beoordeeld en op begrijpelijke wijze toegelicht waarom de functies geschikt zijn.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is, omdat appellante niet fysiek is gezien door de verzekeringsarts en omdat geen recente medische informatie is meegenomen bij de beoordeling. Bij een fysiek spreekuurcontact was het ziektebeeld van appellante veel duidelijker en beter naar voren gekomen dan bij enkel een telefonisch spreekuurcontact. Het Uwv had in de bezwaarfase de terugkomst van appellante uit Marokko moeten afwachten en daarna alsnog fysiek onderzoek moeten doen. Ook is niet duidelijk welke informatie van de hoorzitting het Uwv heeft betrokken bij de beoordeling. Verder had het Uwv informatie bij de behandelaars van appellante moeten opvragen. De medische situatie was dan niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW), maar de verzekeringsarts bevestigt daarmee wel dat de medische situatie was veranderd. Appellante heeft verder gesteld dat haar arbeidsmogelijkheden worden overschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellante, met name de gevolgen van het overlijden van haar moeder op 4 februari 2021. Door de maatregelen rondom corona heeft appellante vastgezeten in Marokko, waardoor zij haar dochter in Nederland heeft achtergelaten wat tot veel zorgen heeft geleid. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, omdat deze haar belastbaarheid overschrijden. Zo is er bij de geduide functies sprake van deadlines en/of productiepieken en vereisen deze functies een hoog handelingstempo, dan wel het vermogen om te multitasken en beschikt zij niet over het vereiste taalniveau voor de functie Medewerker Post (Gemeente).

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

Zorgvuldigheid onderzoek

4.4.
De beroepsgrond dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt niet.
4.4.1.
In de uitspraken van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99 en ECLI:NL:CRVB:2023:104, heeft de Raad overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact, zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, kan zijn. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
4.4.2.
In de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als onderdeel van de reactie van het Uwv op de vragen van de rechtbank, is voldoende overtuigend gemotiveerd dat in dit geval van een fysiek spreekuurcontact kon worden afgezien. Appellante heeft haar klachten uitgebreid naar voren kunnen brengen tijdens het telefonisch spreekuur van de verzekeringsarts op 16 december 2020, zoals blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 17 december 2020. De verzekeringsarts beschikte over informatie van de neuroloog van 30 september, 25 oktober en 10 december 2019 en informatie van de huisarts van
31 december 2019, toegezonden in reactie op vragen van de verzekeringsarts in het kader van de ZW-beoordeling. Daarnaast beschikte de verzekeringsarts over eerdere rapportages van verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), opgemaakt in het kader van de ZW en de EZWB, waaronder een rapportage van 4 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de bezwaarprocedure tegen de EZWB-beslissing van 12 juni 2019. Appellante is in die procedure tijdens een hoorzitting op 14 juli 2020, dus relatief kort na de datum in geding, in persoon gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij ook een psychische observatie heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft de arts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er een juist en volledig beeld van de medische situatie van appellante bestond en dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij heeft de arts bezwaar en beroep ook betrokken dat de hoorzitting op 1 juni 2021 meer dan een jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden, terwijl appellante zelf heeft verklaard dat het overlijden van haar moeder en haar aansluitende verblijf in Marokko, ná de datum in geding, heeft geleid tot een verslechtering van haar medische situatie. Verder heeft de arts bezwaar en beroep alle beschikbare informatie, waaronder het verslag van de hoorzitting en een op
30 juni 2021 verstrekt afschrift van het dossier van de huisarts, bij de beoordeling betrokken waarbij de arts heeft vastgesteld dat de nieuwe medische informatie niet ziet op de datum in geding, maar op de periode daarna. Nu uit hun rapportages genoegzaam blijkt dat de (verzekerings)artsen de fysieke en psychische klachten alsmede alle beschikbare informatie kenbaar bij de beoordeling hebben betrokken en appellante bovendien niet heeft geconcretiseerd welke informatie is gemist, is er in dit geval geen aanleiding om vanwege het ontbreken van een fysiek spreekuurcontact het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen onzorgvuldig te achten.

Medische beoordeling

4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Gelet op de psychische klachten van appellante bij sterk belastende privéomstandigheden en haar blaasklachten zijn er beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder is appellante beperkt geacht voor zwaardere fysieke belasting van de bovenste extremiteiten en is zij aangewezen geacht op regelmaat, waarbij ’s avonds en ’s nachts werken moet worden vermeden. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat haar beperkingen op de datum in geding zijn onderschat. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt is. De verslechtering van de situatie van appellante speelde ruim na de datum in geding, zodat hieruit niet kan volgen dat de belastbaarheid van appellante niet juist is ingeschat. Ook het ter zitting ingenomen standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, is niet onderbouwd, zodat dit niet kan leiden tot een ander oordeel.

Arbeidskundige beoordeling

4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn toelichting dat geen sprake is van een kenmerkende belasting in de geduide functies op 1.9.7 en 1.9.8. Ook de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 21 juli 2021 dat appellante over minimaal het vereiste taalniveau beschikt, gezien onder meer het behalen van de cursus NT2 en haar werkervaring bij verschillende werkgevers, is toereikend, waarbij tevens van belang is dat voor de geduide functies geen bijzondere eisen voor de beheersing van de Nederlandse taal gelden. Gelet op de uitgebreide motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mag van appellante worden verwacht dat zij concreet en gemotiveerd toelicht waarom zij desondanks niet over het vereiste taalniveau zou beschikken. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft volstaan met de ontkenning dat zij over het vereiste taalniveau beschikt. Dat is niet genoeg voor twijfel aan de geschiktheid voor de geduide functies.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en M.L. Noort en S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.