Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante is het onderzoek onzorgvuldig geweest en heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Inleiding
Het hoger beroep van appellant
Het oordeel van de Raad
Zorgvuldigheid onderzoek
31 december 2019, toegezonden in reactie op vragen van de verzekeringsarts in het kader van de ZW-beoordeling. Daarnaast beschikte de verzekeringsarts over eerdere rapportages van verzekeringsartsen (bezwaar en beroep), opgemaakt in het kader van de ZW en de EZWB, waaronder een rapportage van 4 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de bezwaarprocedure tegen de EZWB-beslissing van 12 juni 2019. Appellante is in die procedure tijdens een hoorzitting op 14 juli 2020, dus relatief kort na de datum in geding, in persoon gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij ook een psychische observatie heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft de arts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er een juist en volledig beeld van de medische situatie van appellante bestond en dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. Daarbij heeft de arts bezwaar en beroep ook betrokken dat de hoorzitting op 1 juni 2021 meer dan een jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden, terwijl appellante zelf heeft verklaard dat het overlijden van haar moeder en haar aansluitende verblijf in Marokko, ná de datum in geding, heeft geleid tot een verslechtering van haar medische situatie. Verder heeft de arts bezwaar en beroep alle beschikbare informatie, waaronder het verslag van de hoorzitting en een op
30 juni 2021 verstrekt afschrift van het dossier van de huisarts, bij de beoordeling betrokken waarbij de arts heeft vastgesteld dat de nieuwe medische informatie niet ziet op de datum in geding, maar op de periode daarna. Nu uit hun rapportages genoegzaam blijkt dat de (verzekerings)artsen de fysieke en psychische klachten alsmede alle beschikbare informatie kenbaar bij de beoordeling hebben betrokken en appellante bovendien niet heeft geconcretiseerd welke informatie is gemist, is er in dit geval geen aanleiding om vanwege het ontbreken van een fysiek spreekuurcontact het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen onzorgvuldig te achten.