ECLI:NL:CRVB:2023:158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 18 juli 2019 ziek gemeld vanwege zwangerschapsklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft op 2 juli 2020 besloten dat appellante met ingang van 17 augustus 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat zij in de primaire fase niet door een verzekeringsarts is gezien. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Appellante had wel contact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die haar negen maanden na de datum in geding heeft onderzocht. De Raad oordeelt dat het tijdsverloop niet dermate groot is dat dit het onderzoek onbetrouwbaar maakt. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.
De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een urenbeperking, aangezien appellante voldoende inzicht heeft in haar eigen belastbaarheid. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv.