In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij schade heeft geleden omdat het Uwv niet tijdig beslissingen heeft genomen met betrekking tot de WIA-aanvraag van haar werknemer, die op 1 december 2017 ziek werd. Hierdoor was appellante verplicht het loon door te betalen en kon zij geen beroep doen op de no-riskpolis. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat het Uwv tijdig had beslist op de WIA-aanvraag, die pas op 9 september 2019 was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door het niet tijdig beslissen van het Uwv. De Raad stelt vast dat de 42-weeksmelding van 25 september 2018 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag voor een WIA-uitkering en dat het Uwv niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor appellante geen recht heeft op schadevergoeding en geen proceskosten vergoed krijgt.