1.2.In bestreden besluit 1 is het bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard en is aan appellante een ouderdomspensioen toegekend op grond van huwelijkse tijdvakken. Haar echtgenoot is verzekerd geacht van 12 augustus 1981 tot 14 oktober 1982. Appellante krijgt daarom 4% van het maximale ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. De Svb heeft het pensioen toegekend met ingang van 1 oktober 2018, uitgaande van een jaar terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van de aanvraag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Ter zitting bij de rechtbank heeft de Svb het standpunt ingenomen dat appellante alsnog recht heeft op vijf jaar terugwerkende kracht bij de toekenning van het ouderdomspensioen. Verder heeft de Svb de echtgenoot van appellante ook verzekerd geacht over de periode van 1 juli 1980 tot 31 oktober 1980. De rechtbank heeft op basis van een loonstrook van 31 oktober 1980 geoordeeld dat de echtgenoot van appellante daarnaast verzekerd moet worden geacht over de periode van 1 april 1980 tot 1 juli 1980. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de twee overgelegde ziekenfondskaarten niet blijkt dat de echtgenoot van appellante verzekerd is geweest van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981. Een ziekenfondskaart kan alleen als aanvullend bewijs gelden en zegt op zichzelf niets over de vraag of iemand al dan niet in loondienst is geweest en of hij op de datum van de ziekenfondskaart in Nederland stond ingeschreven.
Nieuw besluit van 15 april 2022 (bestreden besluit 2)
3. De Svb heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank bestreden besluit 2 genomen. Bij dit besluit is de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellante vervroegd naar oktober 2014 maar is de hoogte daarvan gelijk gebleven. De Svb heeft aangenomen dat de echtgenoot van appellante ook verzekerd is geweest van 1 april 1980 tot 31 oktober 1980. Op grond van de huwelijkse tijdvakken van 1 april 1980 tot 31 oktober 1980 en van 12 augustus 1981 tot 14 oktober 1982 wordt appellante in totaal 48 jaar, 2 maanden en 28 dagen niet verzekerd geacht. Hierdoor is het kortingspercentage van 96% niet veranderd. Appellante heeft recht op een nabetaling vanaf oktober 2014 tot en met september 2018 van € 2.399,16.
Het standpunt van appellante
4. Appellante heeft de aangevallen uitspraak aangevochten voor zover daarbij de periode van 31 oktober 1980 tot en met 11 augustus 1981 niet als verzekerd tijdvak in aanmerking is genomen. Op dit punt is zij het ook niet eens met het bestreden besluit 2. Aangevoerd is dat de inschrijvingsbewijzen van het ziekenfonds van 28 september 1981 en 22 maart 1982, in samenhang beschouwd, onderbouwen dat de echtgenoot doorlopend verzekerd is geweest voor de AOW. Op beide bewijzen staat dezelfde ingangsdatum, juli 1980, en hetzelfde inschrijvingsnummer. Verder is gewezen op de loonstrook van 31 oktober 1980, waaruit kan worden opgemaakt dat het vakantieloon van de echtgenoot niet is uitbetaald. Volgens appellante moet hieruit worden geconcludeerd dat het dienstverband van haar echtgenoot ook na 31 oktober 1980 nog doorliep. Tot slot is gewezen op een stortingsbewijs van hfl. 1000,- op 6 maart 1981 naar Marokko, wat salaris van de echtgenoot moet zijn geweest. Appellante bepleit dat kijkend naar de logische samenhang in deze stukken en haar bewijsnood omdat er door het tijdsverloop niet meer stukken voorhanden zijn, de conclusie is dat haar echtgenoot doorlopend verzekerd is geweest in de periode van 1 april 1980 tot 14 oktober 1982. Dit maakt dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen ter hoogte van 6%.