ECLI:NL:CRVB:2023:1956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
22/1149 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken en verzekeringsperiodes

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een ouderdomspensioen aanvroeg op basis van huwelijkse tijdvakken. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een ouderdomspensioen van 4% toegekend, maar appellante betwistte dat haar echtgenoot niet langer verzekerd was geweest dan de Svb had aangenomen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Svb had in een nieuw besluit de ingangsdatum van het pensioen vervroegd zonder de hoogte te wijzigen. Appellante stelde dat haar echtgenoot ook verzekerd was in de periode van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze periode. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 15 april 2022 ongegrond. Hierdoor blijft het pensioen van appellante op 4% staan, en krijgt zij geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/1149 AOW en 22/1826 AOW
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2022, 21/5156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 oktober 2020 heeft de Svb appellante geweigerd een ouderdomspensioen [1] toe te kennen. Het bezwaar van appellante daartegen is gegrond verklaard. Met een besluit van 23 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft de Svb aan appellante met één jaar terugwerkende kracht per 1 oktober 2018 een ouderdomspensioen toegekend, [2] ter hoogte van 4%.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd, de Svb opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen en de Svb veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht.
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft op 15 april 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Ook is een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Voor appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Svb heeft terecht op grond van huwelijkse tijdvakken een ouderdomspensioen aan appellante toegekend van 4%. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot langer, ook over de periode van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981, verzekerd is geweest. Er zijn daarmee niet meer opgebouwde verzekerde huwelijkse tijdvakken dan door de Svb is aangenomen.

Inleiding

1.1.
Appellante woont in Marokko en is in 1972 gehuwd. Bij haar aanvraag om toekenning van een ouderdomspensioen heeft appellante gesteld dat haar echtgenoot van 1977 tot en met 1983 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De echtgenoot is inmiddels overleden. De Svb heeft met een besluit van 15 oktober 2020 de aanvraag van appellante voor een ouderdomspensioen afgewezen.
1.2.
In bestreden besluit 1 is het bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard en is aan appellante een ouderdomspensioen toegekend op grond van huwelijkse tijdvakken. Haar echtgenoot is verzekerd geacht van 12 augustus 1981 tot 14 oktober 1982. Appellante krijgt daarom 4% van het maximale ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. De Svb heeft het pensioen toegekend met ingang van 1 oktober 2018, uitgaande van een jaar terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van de aanvraag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Ter zitting bij de rechtbank heeft de Svb het standpunt ingenomen dat appellante alsnog recht heeft op vijf jaar terugwerkende kracht bij de toekenning van het ouderdomspensioen. Verder heeft de Svb de echtgenoot van appellante ook verzekerd geacht over de periode van 1 juli 1980 tot 31 oktober 1980. De rechtbank heeft op basis van een loonstrook van 31 oktober 1980 geoordeeld dat de echtgenoot van appellante daarnaast verzekerd moet worden geacht over de periode van 1 april 1980 tot 1 juli 1980. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de twee overgelegde ziekenfondskaarten niet blijkt dat de echtgenoot van appellante verzekerd is geweest van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981. Een ziekenfondskaart kan alleen als aanvullend bewijs gelden en zegt op zichzelf niets over de vraag of iemand al dan niet in loondienst is geweest en of hij op de datum van de ziekenfondskaart in Nederland stond ingeschreven.
Nieuw besluit van 15 april 2022 (bestreden besluit 2)
3. De Svb heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank bestreden besluit 2 genomen. Bij dit besluit is de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellante vervroegd naar oktober 2014 maar is de hoogte daarvan gelijk gebleven. De Svb heeft aangenomen dat de echtgenoot van appellante ook verzekerd is geweest van 1 april 1980 tot 31 oktober 1980. Op grond van de huwelijkse tijdvakken van 1 april 1980 tot 31 oktober 1980 en van 12 augustus 1981 tot 14 oktober 1982 wordt appellante in totaal 48 jaar, 2 maanden en 28 dagen niet verzekerd geacht. Hierdoor is het kortingspercentage van 96% niet veranderd. Appellante heeft recht op een nabetaling vanaf oktober 2014 tot en met september 2018 van € 2.399,16.
Het standpunt van appellante
4. Appellante heeft de aangevallen uitspraak aangevochten voor zover daarbij de periode van 31 oktober 1980 tot en met 11 augustus 1981 niet als verzekerd tijdvak in aanmerking is genomen. Op dit punt is zij het ook niet eens met het bestreden besluit 2. Aangevoerd is dat de inschrijvingsbewijzen van het ziekenfonds van 28 september 1981 en 22 maart 1982, in samenhang beschouwd, onderbouwen dat de echtgenoot doorlopend verzekerd is geweest voor de AOW. Op beide bewijzen staat dezelfde ingangsdatum, juli 1980, en hetzelfde inschrijvingsnummer. Verder is gewezen op de loonstrook van 31 oktober 1980, waaruit kan worden opgemaakt dat het vakantieloon van de echtgenoot niet is uitbetaald. Volgens appellante moet hieruit worden geconcludeerd dat het dienstverband van haar echtgenoot ook na 31 oktober 1980 nog doorliep. Tot slot is gewezen op een stortingsbewijs van hfl. 1000,- op 6 maart 1981 naar Marokko, wat salaris van de echtgenoot moet zijn geweest. Appellante bepleit dat kijkend naar de logische samenhang in deze stukken en haar bewijsnood omdat er door het tijdsverloop niet meer stukken voorhanden zijn, de conclusie is dat haar echtgenoot doorlopend verzekerd is geweest in de periode van 1 april 1980 tot 14 oktober 1982. Dit maakt dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen ter hoogte van 6%.

Het oordeel van de Raad

5.1.
Op grond van artikel 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt bestreden besluit 2 van rechtswege in de beoordeling betrokken.
5.2.
De Raad beoordeelt of de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, en bestreden besluit 2 in rechte stand kunnen houden. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep tegen de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 2 niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.4.
Tussen partijen is in geschil of de echtgenoot van appellante ook over de periode van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981 verzekerd is geweest op grond van de AOW.
5.5.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat aan de bewijzen van inschrijving bij het ziekenfonds niet het gewicht kan worden toegekend dat appellante daaraan toegekend wil zien. Daarvoor is van belang dat uit de gegevens van het Schakelregister blijkt dat de echtgenoot van appellante zich op 12 augustus 1981 bij de gemeente heeft laten inschrijven met de vermelding “afkomstig uit België”. Dat de echtgenoot van appellante desondanks vanaf april 1980 tot 14 oktober 1982 onafgebroken in Nederland heeft gewerkt of gewoond is niet aannemelijk geworden. De inschrijvingen bij het ziekenfonds geven daarover geen uitsluitsel. Deze conclusie wordt niet anders als ook naar de salarisstrook van 31 oktober 1980 en het stortingsbewijs van 6 maart 1981, in onderlinge samenhang met de inschrijvingen bij het ziekenfonds, wordt gekeken. Van het voortduren van de dienstbetrekking aansluitend op 31 oktober 1980 is geen bewijs. Voor zover het stortingsbewijs van 6 maart 1981 al als bewijs zou kunnen dienen voor het hebben verricht van werkzaamheden, kan niet worden vastgesteld in welke periode die werkzaamheden zijn verricht en heeft de Svb met juistheid gesteld dat niet kan worden vastgesteld of de werkzaamheden in Nederland zijn verricht. Bij het ontbreken van overige aanwijzingen voor een verblijf of werkzaamheden in Nederland, is de Raad van oordeel dat slechts sprake is van verzekerde periodes van 1 april 1980 tot 31 oktober 1980 en van 12 augustus 1981 tot 14 oktober 1982.
5.6.
Dit betekent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot verzekerd is geweest voor de AOW in de periode van 31 oktober 1980 tot 12 augustus 1981. Appellante heeft hierdoor geen recht op een huwelijks tijdvak over deze periode.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Het beroep tegen het besluit van 15 april 2022 wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat appellante recht blijft houden op een ouderdomspensioen ter hoogte van 4%
.
6.2.
Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en Y. Sneevliet als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19 Awb
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…)
Artikel 6:24 Awb
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Algemene ouderdomswet
Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3 AOW
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
(…)
Artikel 6 AOW
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 13 AOW
1. Op het bruto-ouderdomspensioen (…) wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.
(…)
Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
1. De in artikel 13, eerste lid, van de AOW (Algemene Ouderdomswet) bedoelde korting is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgenote of weduwe na het bereiken van de 15-jarige leeftijd en voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd was krachtens de voornoemde wettelijke regeling terwijl zij, gedurende haar huwelijk, op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde, voor zover deze tijdvakken overeenkomen met de door haar echtgenoot krachtens deze wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.

Voetnoten

1.Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
2.Met inachtneming van de AOW en het Algemeen Verdrag inzake Sociale Zekerheid tussen Nederland en Marokko van 14 februari 1972 (NMV).