In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als heftruckchauffeur heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld met knie- en energetische klachten en ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 18 juni 2019, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelaars. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant voldoende ruimte heeft gehad om medische stukken in te dienen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding niet waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De beslissing van de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.