ECLI:NL:CRVB:2023:1971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22/372 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv in het kader van een ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als heftruckchauffeur heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld met knie- en energetische klachten en ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 18 juni 2019, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelaars. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant voldoende ruimte heeft gehad om medische stukken in te dienen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding niet waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De beslissing van de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

22 372 ZW

Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 januari 2022, 21/954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. U. Karatas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Karatas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als heftruckchauffeur. Zijn dienstverband is op 31 maart 2018 geëindigd. Vanaf 2 april 2018 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 3 april 2018 heeft hij zich ziek gemeld met knie- en energetische klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 3 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZWuitkering) toegekend.
1.2.
Bij een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 17 mei 2019 de ZW-uitkering van appellant per 18 juni 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 januari 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2019 (geldig per 2 april 2019) en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als heftruckchauffeur, maar wel tot het vervullen van de functies assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) en administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133).
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 18 juni 2019 een WW-uitkering toegekend. Appellant heeft zich op 3 november 2020 opnieuw ziek gemeld. Op 30 november 2020 heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. Deze arts heeft geadviseerd dat er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen dan bij de EZWb is gedaan. Ook vond de arts appellant geschikt voor ten minste een van de bij de EZWb geselecteerde functies. Het Uwv heeft bij besluit van 30 november 2020 vastgesteld dat appellant per 1 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
18 januari 2021 ten grondslag. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep was het eens met de primaire verzekeringsarts en was daarnaast van oordeel dat appellant de drie bij de EZWb geselecteerde functies kon uitvoeren.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – voor zover relevant – overwogen dat de gronden dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat appellant meer beperkt is dan is aangenomen, niet slagen. Over de grond dat het Uwv nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelaars van appellant heeft de rechtbank overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel [1] . Uit de rapporten van de verzekeringsartsen is niet gebleken dat appellant op de datum in geding een behandeling volgde of had gevolgd en er is evenmin gebleken van stukken van behandelend artsen die een afwijkend standpunt hebben. Appellant heeft in beroep ook niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van zijn medische situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig toegelicht dat appellant met zijn medische situatie in staat wordt geacht om ten minste één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten en dat bij deze functies rekening is gehouden met appellants klachten en beperkingen, zoals de hoest- en astmatische klachten en knieklachten. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat niet is vastgesteld dat appellant kampt met ernstige psychiatrische aandoeningen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen medische informatie is opgevraagd bij zijn behandelaars. Hij heeft meerdere beperkingen waarvoor hij onder behandeling is, terwijl het Uwv slechts in het bezit is van een huisartsenjournaal over een zeer beperkte periode. Het Uwv heeft zijn beperkingen onderschat. Appellant heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 [2] verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op een ZW-uitkering. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.1.2.
Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering voor de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. Dat is de situatie van appellant. Voor een dergelijke situatie geldt het (nieuwe) toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [3] . Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet worden voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.1.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan dient te worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 [4] , heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid onderzoek
4.3.
Naar het oordeel van de Raad bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. Het oordeel van de rechtbank dat dit onderzoek zorgvuldig is verricht en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen, worden onderschreven. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 30 november 2020 volgt dat deze arts dossieronderzoek heeft verricht, van welk dossier een huisartsenjournaal over de periode rond de datum in geding deel uitmaakte. Deze medische informatie heeft de verzekeringsarts kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Dat appellant op de datum in geding onder behandeling stond van een psycholoog – zoals de gemachtigde van appellant ter zitting naar voren heeft gebracht – heeft appellant niet aan (een van) de verzekeringsartsen gemeld en blijkt evenmin uit de in het dossier aanwezige medische informatie.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen. De in het dossier aanwezige informatie geeft inzicht in de klachten van appellant. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor geen goed beeld van de beperkingen van appellant kan worden verkregen. Anders dan appellant heeft betoogd is naar het oordeel van de Raad van schending van het beginsel van equality of arms dan ook geen sprake. Er bestaat daarom geen reden om op deze grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant heeft (ook) in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. De verzekeringsartsen hebben in de rapporten van
30 november 2020 en 18 januari 2021 voldoende gemotiveerd dat de medische beperkingen van appellant sinds de eerdere EZWb niet zijn toegenomen. De Raad ziet geen reden voor twijfel aan de rapporten van de verzekeringsartsen en zal daarom ook op deze grond geen deskundige benoemen.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellant op 30 november 2020 niet waren toegenomen ten opzichte van de beperkingen die zijn gesteld bij de EZWb. Hiermee is gegeven dat de bij de EZWb geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op 30 november 2020 voor appellant geschikt zijn. Daarom is in dit geval voldaan aan het nieuwe toetsingskader dat is beschreven in 4.1.1 tot en met 4.1.3.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De rechtbank is bij haar beoordeling uitgegaan van het (ten tijde van de aangevallen uitspraak geldende oude) toetsingskader, zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017 [5] . Dit leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3848.