ECLI:NL:CRVB:2023:238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
21/3098 ZW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging van ZW-uitkering met onvoldoende arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had deze per 29 mei 2020 beëindigd op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen niet correct waren uitgevoerd.

De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend waren voor appellante, gezien haar beperkingen. De Raad wees op de noodzaak om rekening te houden met de stresserende omstandigheden in de geduide functies, wat niet adequaat was gedaan. De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij de Raad de medische en arbeidskundige grondslagen opnieuw moest beoordelen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de medische situatie van de appellante en de geschiktheid van de aangeboden functies.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juli 2021, 20/2956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
de Besloten Vennootschap [naam] B.V. (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M.H. Rademakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan werkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van werkgeefster. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat werkgeefster alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rademakers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels. Namens werkgeefster is verschenen mr. V.A.M. Vos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopmedewerkster voor 25,06 uur per week. Op 30 april 2019 heeft zij zich ziek gemeld met pijnklachten in de nek en schouders als gevolg van een verkeersongeval in 2016. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 3 december 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 april 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 29 mei 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat de bedrijfsarts appellante verdergaand beperkt heeft geacht dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, leidt niet tot het oordeel dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML onjuist is. Ook is op goede gronden geen urenbeperking aangenomen. Appellante voldoet niet aan de drie criteria zoals vastgelegd in de Standaard Verminderde Arbeidsduur (de Standaard). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom hij op basis van de overgelegde medische informatie geen reden ziet om meer beperkingen in de FML van 4 september 2020 aan te nemen. Gelet op de vastgestelde belastbaarheid van appellante zijn de geduide functies geschikt. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellante meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De ZW-uitkering is daarom terecht per 29 mei 2020 beëindigd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er meer gewicht moet worden toegekend aan de FML van de bedrijfsarts omdat deze volledig wordt gestaafd door de medische informatie van de behandelend sector. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij op grond van de Standaard in aanmerking komt voor een urenbeperking. Er is sprake van een beperkte beschikbaarheid in verband met een (toekomstig) revalidatietraject en behandelingen bij een specialist. Volgens appellante had haar medicatiegebruik op de datum in geding moeten leiden tot beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren en concentratie. Ook de fysieke klachten hadden moeten leiden tot aanvullende beperkingen. Het gaat met name om hand- en vingergebruik, tastzin en werken met toetsenbord en muis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Heugten heeft nagelaten om te motiveren waarom de klachten, te weten een dof/slapend gevoel, tintelingen en krachtsverlies, niet leiden tot het aannemen van aanvullende beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Wolters heeft in zijn rapport van 4 september 2020 toegelicht dat appellante niet mag worden blootgesteld aan ‘stresserende werkomstandigheden’. Voorbeelden hiervan zijn frequente deadlines en productiepieken of werkzaamheden waarin een hoog handelingstempo nodig is. Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad [1] heeft appellante gesteld dat hiermee in de arbeidskundige beoordeling rekening moet worden gehouden. Appellante heeft aangevoerd dat haar belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden. De geduide functie administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank is ongeschikt vanwege overschrijding van haar belastbaarheid op het punt van deadlines, probleemoplossen en stresserende werkomstandigheden. De functie administratief medewerker, correspondent is ongeschikt vanwege de kenmerkende belasting omgaan met conflicten en probleemoplossen. De functiebelasting moet daarom als stresserend worden aangemerkt. Appellante heeft de Raad tot slot verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Werkgeefster heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. [2]
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht per 29 mei 2020 (de datum in geding) de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd, omdat zij per 28 april 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Medische grondslag
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en op de zitting nader heeft toegelicht zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [3] heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat een verzekeringsarts niet is gehouden tot een bijzondere motivering indien hij bij het vaststellen van een FML tot een andere invulling dan de bedrijfsarts komt. Een door de bedrijfsarts ingevulde FML wordt opgesteld om de re-integratiemogelijkheden in kaart te brengen. Dit betreft een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Het Uwv heeft daarnaast op de zitting toegelicht dat een verzekeringsarts bij het vastleggen van beperkingen in een FML is gebonden aan de systematiek van het CBBS. Een bedrijfsarts is hier niet aan gebonden.
4.5.
Voor zover appellante heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 4 september 2020 onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische belastbaarheid, wordt overwogen dat de door appellante ingediende stukken van de huisarts van 28 juni 2021, de GGZ Zuyderland van 9 maart 2022 en van de afdeling revalidatie Zuyderland van 18 juni 2021 niet zien op de datum in geding. Daarbij komt dat in het rapport van de arts van 26 maart 2020 staat dat appellante ten tijde van het onderzoek geen depressieve klachten had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit in zijn rapport van 4 september 2020 bevestigd.
4.6.
Ook heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv terecht geen urenbeperking heeft aangenomen. De stelling van appellante dat hiervoor wel aanleiding bestaat gelet op haar beperkte beschikbaarheid wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 december 2021 er terecht op gewezen dat appellante op de datum in geding geen intensief meerdaags revalidatietraject volgde. Er was daarom geen indicatie voor een beperking in de duurbelastbaarheid.
4.7.
Wat betreft de door appellante gestelde beperkingen als gevolg van medicatiegebruik heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 december 2021 toegelicht dat appellante het middel niet overdag gebruikt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn verdergaande beperkingen, bijvoorbeeld ten aanzien van concentratie na langdurig gebruik, daarom niet aannemelijk. Bovendien zijn op risico gerichte beperkingen ten aanzien van beroepsmatig autorijden, werken op hoogte of nabij gevaarlijke machines aangenomen in de FML. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 september 2020 bij algemene indruk en psychische observatie onder andere heeft opgemerkt:
“Klant kan zich adequaat verwoorden en geeft gericht antwoord op gestelde vragen. De aandacht is goed te trekken en te houden, er zijn geen evidente aanwijzingen voor geheugenproblematiek.”en
“Het denken is qua inhoud, vorm en tempo ongestoord.”Nu appellante de gestelde beperkingen niet met stukken anders dan de bijsluiter van de door haar gebruikte medicatie heeft onderbouwd, wordt geen aanleiding gezien om de beoordeling van verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.8.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat er onvoldoende beperkingen voor de fysieke klachten van appellante zijn aangenomen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zoals weergegeven in 4.6.1 en 4.6.2 in de aangevallen uitspraak, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 december 2021 heeft gemotiveerd dat na bestudering van de ingebrachte medische informatie van Stichting Zuyderland Medisch Centrum van 18 juni 2021 er geen aanwijzingen zijn voor een structurele aandoening van nek en armen. Het is dan ook niet aannemelijk dat appellante geen werkzaamheden met toetsenbord en muis zou kunnen doen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.9.
Omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
Arbeidskundige grondslag
4.10.
Voor de arbeidsdeskundige geldt dat hij bij de professionele eindselectie altijd met het geheel van mogelijkheden en beperkingen rekening moet houden, dat wil zeggen met alles wat er in de verzekeringsgeneeskundige rapportage en op de FML staat vermeld, inclusief alle daarop voorkomende toelichtingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 september 2020 toegelicht dat appellante niet mag worden blootgesteld aan ‘stresserende werkomstandigheden’. Volgens appellante is hiermee ten onrechte geen rekening gehouden bij het duiden van de functies. De geduide functies van administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), administratief medewerker (SBC-code 315100) en administratief medewerker, correspondent (SBC-codes 515100) zijn daarom volgens appellante niet passend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport 21 januari 2021 onder verwijzing naar de arbeidskundig analist aangegeven dat veelvuldige deadlines of een hoog handelingstempo geen kenmerkende belasting is in de functie administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (medewerker bezwaar). Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dit ook niet uit de functieomschrijving. In de functieomschrijving van medewerker bezwaar staat beschreven:
“Behandelt dagelijks bezwaarzaken en ongestructureerde poststukken tegen besluiten die genomen zijn. Houdt zich hierbij aan wettelijke voorschriften.”en
“Wordt getoetst door interne controle op productienorm en afgesproken foutpercentages”.Daarnaast wordt in deze functie verwacht dat hij/zij
“in staat is door goed te lezen, juist te interpreteren en zich goed te verdiepen juist beeld te vormen en daardoor juiste beslissing te nemen”.De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering wordt in dit specifieke geval niet overtuigend geacht. In de functieomschrijving staan punten genoemd die raken aan genoemde specifieke beperkingen die voor appellante gelden en aan de beperking dat appellante niet mag worden blootgesteld aan stresserende omstandigheden. Niet duidelijk is waarom van een medewerker bezwaar wordt verwacht zich te houden aan wettelijke voorschriften zoals termijnen maar dit naar zijn aard geen deadline zou kunnen zijn. Ook is niet duidelijk waarom deze termijnen al dan niet in samenhang met de controles op productienorm en foutpercentages geen stresserende omstandigheden zouden kunnen opleveren. Het Uwv heeft de geschiktheid van de functie van medewerker bezwaar dan ook onvoldoende gemotiveerd.
4.11.
De Raad is in dit specifieke geval ook niet overtuigd van de geschiktheid van de functie administratief medewerker, correspondent. Uit de functieomschrijving volgt dat de medewerker
“scholieren aanspreekt op hun gedrag indien dat nodig is”.Blijkens het resultaat functiebeoordeling is het omgaan met conflicten een kenmerkende belasting
“die voortvloeit uit een face to face situatie”en
“circa 1 x per 2 weken discussies met zeer mondige scholieren”waarbij
“het kan voorkomen dat sprake is van een dreigende houding van scholieren”.Hoewel appellante niet specifiek beperkt is geacht in omgaan met conflicten of probleemoplossen, is door het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom deze functie in het licht van de regelmatige discussies en mogelijk dreigende houding van scholieren geschikt wordt geacht gelet op het feit dat zij niet mag worden blootgesteld aan stresserende werkomstandigheden.
4.12.
Wat wordt overwogen onder 4.10 en 4.11 leidt er toe dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.13.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil zal toepassing worden gegeven aan artikel 8:51d van de Awb door het Uwv opdracht te geven de in 4.10 en 4.11 omschreven gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Raad zal daartoe een termijn van zes weken stellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 6 oktober 2020 te herstellen met inachtneming van wat de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van C.G. Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) C.G. van Straalen

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 23 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9157, de uitspraak van de Raad van 1 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1177 en de uitspraak van de Raad van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4337.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2215 en de uitspraak van de Raad van 8 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:785.