In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de afwijzing van een aanvraag om individuele inkomenstoeslag behandeld. Appellant, die sinds 1981 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, had op 25 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 16 november 2018 afgewezen, omdat het inkomen van appellant gedurende de referteperiode meer bedroeg dan 110% van de geldende bijstandsnorm. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft de afwijzing in een bestreden besluit op 4 april 2019 gehandhaafd. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van een laag inkomen. De Raad heeft vastgesteld dat de gemeenteraad vrij is om invulling te geven aan het begrip ‘laag inkomen’ en dat de norm van 110% in de verordening van de gemeente Utrecht niet in strijd is met de wet. Appellant heeft ook een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ruim elf maanden is overschreden en heeft appellant een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente is afgewezen.