ECLI:NL:CRVB:2023:271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21/4100 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een WIA-uitkering en de vraag of het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad had eerder, in een tussenuitspraak, geconstateerd dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht. De verzekeringsarts had appellant niet fysiek onderzocht, maar alleen telefonisch gehoord, wat volgens de Raad niet voldeed aan de eisen voor een zorgvuldige beoordeling.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts ingebracht, waarin appellant op 16 september 2022 lichamelijk en psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts concludeerde dat de bevindingen geen aanleiding gaven om de belastbaarheid van appellant aan te passen. Appellant betwistte echter de zorgvuldigheid van dit onderzoek, omdat het bijna drie jaar na de datum in geding plaatsvond en hij stelde dat de verzekeringsarts niet onbevooroordeeld kon zijn.

De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts alsnog zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve gegevens waren om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de verzekeringsarts. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

21.4100 WIA

Datum uitspraak: 10 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2021, 20/4761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 augustus 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:1892, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2022 ingebracht.
Namens appellant heeft mr. S. van Andel, advocaat, een zienswijze over dit rapport naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, waardoor het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens niet deugdelijk is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gevolgd in zijn conclusie dat een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk is om tot een zorgvuldige beoordeling te kunnen komen. Vastgesteld is dat appellant in de primaire fase is onderzocht door een arts van het Uwv en in de bezwaarfase is het contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep verlopen via een telefonische hoorzitting. Appellant heeft in bezwaar te kennen gegeven dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. Hij heeft gesteld dat hij niet in grote ruimtes kan werken en niet met veel mensen om zich heen en/of onverwachte geluiden of bewegingen. Ook is de beperking op deadlines groter dan aangenomen, omdat hij alle deadlines of productienormen als zeer stressverhogend ervaart en daardoor van slag raakt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491) geldt als uitgangspunt in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, dat de betrokkene in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de Raad niet kunnen volstaan met een (telefonische) hoorzitting.
1.3.
Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts onderzoek te laten uitvoeren.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op 16 september 2022 op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 30 september 2022 is geconcludeerd dat de bevindingen bij dit onderzoek geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellant per datum in geding aan te passen. De bevindingen bij het onderzoek komen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep overeen met de bevindingen van de primaire arts bij het onderzoek rondom datum in geding, die zijn meegewogen bij de heroverweging in bezwaar. De fysieke beperkingen zijn niet bestreden en
passen ook bij de primaire onderzoeksbevindingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er psychisch al veel beperkingen aangenomen. Appellant is beperkt geacht voor deadlines en productiepieken. De door appellant geclaimde beperkingen ten aanzien van grote ruimtes en onverwachte geluiden/bewegingen zijn vanuit de waargenomen pathologie en het beschreven functioneren en gedane psychiatrische observaties, die niet duidelijk afwijken van wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuur heeft waargenomen, niet afdoende te onderbouwen.
1.5.
Appellant heeft hierop gereageerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit nog steeds onzorgvuldig is voorbereid, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep maar een beperkt onderzoek heeft verricht, dat ontoereikend is om het gebrek te herstellen. Het spreekuur heeft volgens appellant onvoldoende waarde om de besluitvorming als voldoende zorgvuldig te kunnen beschouwen omdat het bijna drie jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden en omdat er al een rapport lag van een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant handhaaft ook het ingenomen standpunt dat de geduide functies niet passen bij de op zijn situatie toe te passen urenbeperking, die groter dient te zijn dan door het Uwv in de FML is vastgesteld. Op de datum in geding onderging appellant een intensieve en langdurige behandeling die twee keer per week plaats vond. Door voorbereiding, reistijd en recuperatie was hij feitelijk niet beschikbaar op bepaalde dagdelen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat volgens de standaard duurbelasting in arbeid moet worden uitgegaan van een evenredige verdeling van arbeidsuren over de week. Het Uwv miskent de ernst en intensiteit van de behandeling.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Het standpunt van appellant, dat het medisch onderzoek nog steeds onzorgvuldig is, omdat het bijna drie jaar na de datum in geding heeft plaatsgevonden en omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onbevooroordeeld kan zijn geweest, volgt de Raad niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, door appellant alsnog op een spreekuur te onderzoeken en met de gegeven toelichting in het rapport van 30 september 2022, uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hierdoor is alsnog sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Appellant heeft zijn standpunt dat moet worden betwijfeld of de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit onderzoek zonder vooringenomenheid heeft verricht, niet met objectieve gegevens onderbouwd.
2.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te
twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De gronden van appellant in hoger beroep geven geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze voornamelijk een herhaling zijn van de gronden van beroep en uit die gronden niet volgt dat het oordeel van de rechtbank onjuist is geweest. Ten aanzien van de door appellant gestelde verdergaande urenbeperking dan de al eerder aangenomen urenbeperking van 20 uur per week (maximaal 24 uur) wordt als volgt overwogen.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling in bezwaar betrokken dat de door appellant gevolgde therapie cognitief en energetisch iets van hem vergt. In de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 16 juli 2020, 24 maart 2021,
6 januari 2022 en 30 september 2022 is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat met
16 uur per week extra als recuperatie en therapie, voldoende tijd en ruimte beschikbaar is voor twee maal per week een uur therapie (een uur online en een uur fysiek). Daarbij is betrokken dat in de FML al rekening is gehouden met verminderd persoonlijk en sociaal functioneren en dat eisen zijn gesteld om de cognitieve mogelijkheden niet te overvragen. Appellant heeft niet onderbouwd dat zijn beperkingen hiermee zijn onderschat. De standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ schrijft niet een evenredige verdeling van de arbeidsuren over de week voor, zoals door appellant is aangevoerd. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Raad van 23 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3329).
2.4.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
2.5.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. De proceskosten van appellant uit de bezwaarfase zijn al door het Uwv vergoed. De kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.674,- in beroep
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-) en op € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift,
1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 837,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.766,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 juli 2020;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.766,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.D.F. de Moor