ECLI:NL:CRVB:2023:405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
17/2699 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen besluit Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2017. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door appellante, die verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en proceskosten in beroep en hoger beroep. De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Het Uwv had in een beslissing op bezwaar van 23 november 2022 het bezwaar van appellante gegrond verklaard, maar de gevraagde integrale vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. De kosten van rechtsbijstand werden begroot op € 2.511,-, waarbij rekening werd gehouden met eerdere vergoedingen door het Uwv. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E. Dijt als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C. Karman als leden, in aanwezigheid van griffier A.M.M. Chevalier.

Uitspraak

17.2699 WIA

Datum uitspraak: 2 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 februari 2017, 16/88 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 november 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 5 januari 2023 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken. Gelijktijdig heeft appellante verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en van de proceskosten in beroep en hoger beroep.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 23 november 2022 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2015 alsnog gegrond verklaard en beslist dat de ex-werkneemster van appellante per 24 augustus 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat aan haar met ingang van die datum ten onrechte een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is toegekend.
1.3.
Hiermee is het Uwv aan appellante tegemoetgekomen. Omdat het Uwv appellante na het instellen van hoger beroep tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken.
1.4.
Appellante heeft gevraagd om een integrale kostenvergoeding. Zij is van mening dat het Uwv willens en wetens geen inzicht heeft willen geven in de besluitvorming en daarmee appellante heeft gedwongen deze procedure tot in hoger beroep te voeren.
2.1.
Het uitgangspunt van het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding – zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatievoorziening door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
2.2.
Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken (zie de uitspraak van de Raad van 10 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4672). Bij de beoordeling of daarvan sprake is, moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de betrokkene de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voorschrijft.
2.3.
De gevraagde integrale vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand wordt afgewezen, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarin appellante door de werkwijze van het Uwv uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken. Dat het Uwv
– achteraf bezien – ten onrechte een besluit heeft genomen is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 november 2022, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 23 november 2022, blijkt dat de arbeidsdeskundige op onderdelen tot een andere beoordeling is gekomen dan voordien, waardoor alsnog functies geduid konden worden leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Dit is onvoldoende voor de conclusie dat het Uwv bij het nemen van het aangevochten besluit bewust onzorgvuldig heeft gehandeld of tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen en heeft gehandhaafd, terwijl het zich van de onjuistheid daarvan bewust was.
3. De kosten van rechtsbijstand worden, op grond van het Bpb, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt) en € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde van € 837,- per punt). In totaal betreft dit een bedrag van € 2.511,-. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het Uwv in het besluit van 27 november 2015 reeds de kosten van appellante in de bezwaarprocedure heeft vergoed.
4. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal €2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.