In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2023, gaat het om de terugvordering van een bedrag van € 6.766,59 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van appellanten die bijstand ontvingen op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellanten, die een autorijschool exploiteren, hadden bijstand aangevraagd en ontvangen, maar het college stelde later vast dat hun netto-inkomen hoger was dan eerder aangenomen, wat leidde tot de terugvordering. De Raad oordeelt dat het college het netto-inkomen op de juiste wijze heeft vastgesteld, waarbij aansluiting is gezocht bij het inkomensbegrip van de Participatiewet (PW) en niet bij het fiscale inkomensbegrip. Appellanten voerden aan dat zij erop mochten vertrouwen dat het college het inkomen zou vaststellen zoals de Belastingdienst dat doet, maar de Raad oordeelt dat zij niet hebben aangetoond dat er toezeggingen zijn gedaan die dit rechtvaardigen.
Daarnaast hebben appellanten verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad concludeert dat de redelijke termijn met negen maanden is overschreden, zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-, waarvan € 333,- voor het college en € 667,- voor de Staat der Nederlanden. De Raad veroordeelt beide partijen tot betaling van de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 418,50. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellanten ongegrond had verklaard.