ECLI:NL:CRVB:2023:673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
21/3081 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsvermogen van jonggehandicapte met epilepsie en verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, geboren in 2000, die een aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend. De aanvraag werd door het Uwv afgewezen op basis van de conclusie dat appellante arbeidsvermogen heeft. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie, waaronder epilepsie en een verstandelijke beperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft gerapporteerd over de aandoeningen van appellante en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat appellante op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte en daarom niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan op 12 april 2023.

Uitspraak

21 3081 WAJONG

Datum uitspraak: 12 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 juli 2021, 20/4858 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Ook zijn de ouders van appellante verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 28 mei 2019
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante epilepsie, een ontwikkelingsachterstand en een stressstoornis heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 5 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 23 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden geen sprake is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat appellante veel begeleiding nodig heeft. Daarnaast heeft hij voldoende gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Naar aanleiding van de door appellante overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat deze informatie geen wezenlijk ander beeld geeft van de medische situatie en de belastbaarheid van appellante. Bij de beoordeling is rekening gehouden met een verstandelijke beperking en nachtelijke epilepsie. Appellante wordt in staat geacht om onder passende omstandigheden en met passende begeleiding werkzaamheden te verrichten. De bevindingen en conclusies die zijn vermeld in het door appellante overgelegde rapport van neuropsychologisch onderzoek van 17 februari 2021, sluiten aan bij de voor appellante aangenomen beperkingen en voorwaarden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en zij in staat is om de taak ‘broodjes beleggen’ uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht bepaald dat appellante arbeidsvermogen heeft en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Volgens appellante heeft het Uwv niet, dan wel onvoldoende, rekening gehouden met de overgelegde medische stukken. De verzekeringsarts heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de ernst en de problemen van appellante. Appellante stelt dat zij voldoet aan de eisen van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Zij acht zich niet in staat om ten minste een uur aaneengesloten dan wel vier uur per dag te werken. Tijdens de stageperiode waarin appellante intensief werd begeleid, is dat ook niet gelukt en namen de klachten juist toe waardoor de situatie verslechterde. Hierdoor kreeg appellante vaker epileptische aanvallen en werden deze heftiger. Appellante betwist dat zij enkel in de nacht aanvallen heeft en stelt dat de aanvallen ook overdag voorkomen. Appellante heeft dan telkens een paar dagen nodig om te herstellen. Appellante stelt dat zij niet in staat is om zelfstandig taken uit te voeren. Zij vergeet vaak wat zij moet doen en heeft ernstige concentratieproblemen. Appellante acht zich niet in staat een taak uit te voeren binnen een arbeidsorganisatie en wijst daarbij op haar ernstige epileptische aanvallen die zich onregelmatig voordoen. Een stage is volgens appellante niet te vergelijken met een arbeidsorganisatie, waarbij een werkgever toch meer verantwoordelijkheid zal verwachten van een werknemer. Appellante betwist ook dat zij basale werknemersvaardigheden heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2018, de dag dat zij achttien jaar is geworden.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is. De overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven onder 6.1 van haar uitspraak worden overgenomen en hieraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft uitgebreid gerapporteerd over de aandoeningen van appellante en niet is gebleken dat hij van de medische situatie een onvolledig beeld had. In zijn rapporten van 14 juli 2020, 7 januari 2021, 4 maart 2021 en 21 april 2021 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig ingegaan op alle door appellante – ook in (hoger) beroep – overgelegde informatie. De stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende serieus naar deze stukken heeft gekeken wordt dan ook niet gevolgd.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Met (onder meer) de epilepsie van appellante en haar verstandelijke beperking is rekening gehouden en in dit verband zijn meerdere belemmeringen aangenomen voor het verrichten van arbeid. Als gevolg van vermoeidheidsklachten na overprikkeling heeft de verzekeringsarts wel enige urenrestrictie (zes uur per dag, dertig uur per week) aangenomen, maar appellante in staat geacht om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. In wat appellante heeft aangevoerd over haar stageperiode wordt geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Uit de beschikbare stukken over de stages die appellante heeft gevolgd bij Brasserie op Zuid en het stadhuis van de gemeente Rotterdam blijkt namelijk niet dat appellante slechts een deel van de werkdag werkzaam kon zijn, en evenmin dat zij zich vaak – al dan niet in de loop van de dag – heeft moeten ziekmelden. Ook uit de beschikbare medische gegevens over (onder meer) de epilepsie blijkt niet dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens afdoende gemotiveerd dat appellante een uur achtereen werkzaam kan zijn. In dit verband heeft hij te kennen gegeven dat geen sprake is van een medische toestand waardoor binnen een uur herhaaldelijk bijsturen noodzakelijk is en ook geen sprake is van een ernstig verstoord concentratievermogen. Appellante heeft niet met medische gegevens onderbouwd waarom dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is. De door appellante overgelegde (medische) stukken waren grotendeels al bij het Uwv bekend en zijn genoegzaam in de beoordeling meegenomen. De stukken over het toegekende PGB en de declaraties van de geleverde uren in 2022 en 2023, leiden evenmin tot een ander oordeel, aangezien ze betrekking hebben op een meer actuele situatie en niet zien op de datum in geding (28 november 2018).
4.5.
Namens appellante is pas ter zitting gesteld dat zij een allergie aan haar handen heeft en ter onderbouwing hiervan een foto getoond. Deze grond zal niet worden besproken omdat deze – in strijd met de goede procesorde – te laat is aangevoerd en niet is gebleken dat appellante deze grond niet in een eerder stadium naar voren had kunnen brengen. Evenmin wordt aanleiding gezien om, zoals appellante heeft verzocht, het onderzoek te heropenen en de resultaten van een nieuw onderzoek naar de epilepsie van appellante af te wachten. Hierbij is van belang dat appellante niet heeft onderbouwd waarom dit onderzoek een nieuw licht kan werpen op haar klachten ten tijde van het achttiende jaar.
4.6.
Voor het oordeel dat het te verwachten ziekteverzuim van appellante dusdanig hoog is dat dit aan het aannemen van arbeidsvermogen in de weg zou staan, bestaat geen aanknopingspunt. In zijn rapport van 28 november 2022 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid ingegaan op een vraag hierover van de Raad. Aan de hand van de beschikbare medische gegevens omstreeks de datum in geding van onder meer de behandelend neuroloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat op dat moment van een blijvend hoge aanvalsfrequentie geen sprake was. Evenmin is gebleken dat ten tijde in geding de aanvallen niet alleen in de nacht, maar ook overdag plaatsvonden. Wat daarover is aangevoerd slaagt dus niet.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 juli 2020 geconcludeerd dat appellante in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Deze conclusies worden gevolgd. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat zij vanwege haar beperkte verstandelijke vermogens niet kan begrijpen wat bijvoorbeeld wordt bedoeld met het First-in-first-out- principe, zoals vermeld in de taakbeschrijving. Dat dergelijke instructies voor appellante niet goed te begrijpen zouden zijn blijkt ook niet uit de beschikbare medische gegevens. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gaat er terecht van uit dat de geselecteerde taak eenvoudig van aard is en door appellante kan worden uitgevoerd. Dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht mede gebaseerd op de door appellante gevolgde opleiding en stage. Uit de beschikbare stukken blijkt dat de stage goed ging en niet dat instructies van een werkgever niet werden begrepen of anderszins niet werden uitgevoerd. Dat appellante begeleiding nodig heeft is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderkend, maar dit staat er niet aan in de weg dat bij appellante op haar achttiende jaar sprake was van arbeidsvermogen. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:898).
4.8.
De rechtbank heeft het Uwv dus terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.9.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter, C.F.E. van Olden-Smit en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar