ECLI:NL:CRVB:2023:674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
21/4290 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval in 2017. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van een beoordeling die concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn rugklachten en andere medische problemen, zoals benauwdheid en concentratieproblemen. Hij betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies, die volgens hem te veel zittend werk vereisten. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 januari 2021 adequaat waren vastgesteld.

De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

21 4290 WIA

Datum uitspraak: 12 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2021, 21/608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur/bezorger voor ongeveer 36 uur per week. Op 13 februari 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten die zijn ontstaan na een auto-ongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 17 februari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 juni 2020 heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 6 januari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 15 januari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant wegens de klachten aan zijn hoofd, die verband kunnen houden met zijn hoge bloeddruk, aanvullend beperkt moet worden geacht op stresserende omstandigheden. Op 6 januari 2021 heeft zij daarom een gewijzigde FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen voor piekbelasting, veelvuldige storingen/onderbrekingen en afleiding door anderen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat twee van de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant. Op basis van een nieuwe functieselectie heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 5,98%, zodat appellant onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische beperkingen van appellant en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant met zijn beperkingen de geselecteerde functies kan verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn al langer bestaande rugklachten. Het feit dat het Uwv en zijn oude huisarts hier geen gegevens meer over hebben, zou hem niet aangerekend moeten worden. Ook met de klachten die na het ongeluk in 2016 zijn ontstaan, is onvoldoende rekening gehouden. Appellant heeft erop gewezen dat hij last heeft van benauwdheid, concentratieproblemen, suikerziekte en een hoge bloeddruk. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies niet aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag mogen worden gelegd, omdat in de functies te veel moet worden gezeten en hij zich niet kan voorstellen dat de functies nog voorkomen op de arbeidsmarkt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 februari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Daarbij wordt vooropgesteld dat bij de beoordeling van dit geschil, zoals op de zitting ook is besproken, de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant als gevolg van een val en hersenbloeding op 10 september 2021 geen rol speelt. Deze verslechtering heeft namelijk plaatsgevonden ná 17 februari 2020, de datum waar het in deze zaak om gaat.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De door appellant aangegeven schouder-, arm-, rug- en knieklachten alsmede de klachten aan zijn hoofd, concentratieproblemen, suikerziekte en hoge bloeddruk waren bij de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en hiermee is rekening gehouden bij het vastleggen van de beperkingen in de FML van 6 januari 2021. Dat de rugklachten van appellant moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen, wordt niet gevolgd. Tijdens het lichamelijk onderzoek dat de primaire arts rond de datum in geding heeft uitgevoerd, is de rug van appellant onderzocht. De primaire arts gaat uit van chronische lage rugpijn (bij SI-blokkade/slijtage) en concludeert dat appellant wegens zijn lichamelijke klachten beperkingen heeft voor fysiek belastende werkzaamheden. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat appellant is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden. In de FML zijn daarom beperkingen aangenomen voor zware fysieke arbeid. Dat bij appellant sprake is van ernstige slijtage aan de rug waarvoor meer beperkingen moeten worden aangenomen blijkt niet uit de aanwezige medische informatie. In het huisartsenjournaal is op 8 juli 2016 vermeld dat uit radiologisch onderzoek is gebleken dat de nek- en wervelkolom een normale hoogte en stand hebben en dat er geen aanwijzingen zijn voor fracturen. Het enkele feit dat appellant eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen wegens zijn rugklachten maakt niet dat nu recht bestaat op WIA-uitkering. Naar de huidige rugklachten is door het Uwv voldoende onderzoek gedaan en er zijn geen aanwijzingen dat de beperkingen zijn onderschat. Ook van de andere klachten die appellant op 17 februari 2020 ondervond, is niet met medische gegevens onderbouwd dat hij hiervoor meer beperkt moet worden geacht.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de (aangepaste) FML van 6 januari 2021 wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De primaire arts heeft in zijn rapport vermeld dat appellant onder meer beperkt is op zitten tijdens het werk en dat hij in het werk in staat moet zijn om ongeveer één keer per uur een statische houding af te wisselen met dynamische handelingen. In de FML is daarom opgenomen dat appellant ongeveer één uur achtereen kan zitten, in totaal ongeveer acht uur per dag. In de geselecteerde functies wordt in totaal zeven tot acht uur per dag gezeten en wordt het zitten na maximaal 60 minuten afgewisseld met een andere activiteit zoals lopen of staan. Daarom kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat zijn belasting op het item zitten in de functies wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 januari 2021 verder inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De stelling van appellant dat deze functies niet (meer) zouden voorkomen op de arbeidsmarkt, wordt niet gevolgd. De functies die voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling worden gebruikt, zijn door het Uwv onderzocht en komen daadwerkelijk op de arbeidsmarkt voor. De gegevens van deze functies mogen op de datum in geding niet ouder zijn dan 24 maanden. In de arbeidsmogelijkhedenlijst is te lezen dat de voor appellant geselecteerde functies allemaal binnen 24 maanden voor 17 februari 2020 zijn geactualiseerd, zodat is gebleken dat door het Uwv is onderzocht of de functies en de belasting in die functies nog voorkomen op de arbeidsmarkt. Dat dit onjuist zou zijn, is door appellant verder niet onderbouwd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar