ECLI:NL:CRVB:2023:927
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van ZW-uitkering en overgang van onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de tussenuitspraak van 17 april 2020 en de einduitspraak van 13 april 2021 van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een werkneemster die zich ziekmeldde op 11 februari 2013. De werkneemster was in dienst bij appellante, die op 21 mei 2013 failliet werd verklaard. Het Uwv heeft de ZW-uitkering aan de werkneemster per 4 juli 2013 toegekend en deze na een eerstejaars ZW-beoordeling voortgezet tot 8 februari 2015, toen de uitkering werd beëindigd omdat de maximale termijn van 104 weken was bereikt.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellante belanghebbende is bij de ZW-besluiten, omdat er sprake zou zijn van een overgang van onderneming van appellante naar een andere partij. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat deze conclusie onterecht is. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante tegen de ZW-besluiten en de beoordeling van de rechtbank overwogen. De Raad concludeert dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebogen over de vraag van de overgang van onderneming, aangezien dit niet relevant was voor de rechtmatigheid van de ZW-besluiten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de hoger beroepen niet slagen.