Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 30 maart 2023 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had besloten om geen loonsanctie op te leggen aan de werkgever van appellante, die zich op 25 juli 2019 ziek had gemeld. Appellante betoogde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat volgens haar aanleiding gaf voor het opleggen van een loonsanctie. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had besloten om geen loonsanctie op te leggen, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.
De Raad oordeelde dat appellante geen feiten had aangedragen die voldoende grond opleverden voor het oordeel dat de werkgever tekort was geschoten in zijn re-integratie-inspanningen. De werkgever had volgens het Uwv en de rechtbank voldoende re-integratie-inspanningen verricht, zowel in spoor 1 als in spoor 2. De Raad volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de werkgever in redelijkheid had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de loondoorbetalingsverplichting te verlengen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van re-integratie-inspanningen niet alleen afhankelijk is van het resultaat, maar ook van de inspanningen die zijn geleverd.
De uitspraak bevestigt dat het Uwv de wettelijke verplichtingen correct heeft nageleefd en dat de werkgever niet verwijtbaar heeft gehandeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat appellante geen loonsanctie zal ontvangen en geen vergoeding voor het griffierecht krijgt.