ECLI:NL:CRVB:2024:128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting en intrekking van bijstand wegens vermogen in het buitenland en afwijzing nieuwe aanvraag
Deze zaak betreft de opschorting en intrekking van bijstand van appellanten, alsook de afwijzing van hun nieuwe aanvraag om bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de bijstand van appellanten mocht opschorten omdat zij niet zijn verschenen op een gesprek. Tevens is de intrekking van de bijstand op goede gronden gebeurd, aangezien appellanten het verzuim niet hebben hersteld door alsnog op het gesprek te verschijnen. Het college heeft de aanvraag om bijstand terecht afgewezen, omdat appellanten over onroerend goed in Marokko beschikken, wat hen boven de grens van vrij te laten vermogen plaatst. De Raad heeft de zaak behandeld op basis van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan, waaronder het onderzoek naar het vermogen van appellanten in het buitenland. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten sinds 6 december 1996 bijstand ontvangen en dat het college in 2016 een onderzoek is gestart naar grensoverschrijdend vermogen. De Raad concludeert dat appellanten niet hebben voldaan aan hun medewerkingsverplichting door niet op het gesprek te verschijnen en dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken. De hoger beroepen van appellanten zijn dan ook ongegrond verklaard.