In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een elektrische fiets door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Appellant, geboren in 2003, heeft lichamelijke klachten die hem belemmeren in zijn vervoer. Hij verzocht het college om een elektrische fiets op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat een elektrische fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is. De rechtbank Overijssel heeft deze afwijzing bevestigd, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant vanwege zijn beperkingen is aangewezen op een elektrische fiets en dat deze een passende oplossing biedt. De kern van het geschil was of een elektrische fiets als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wat betekent dat deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. De Raad heeft in eerdere jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2019:3535) uiteengezet dat een voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt als deze niet specifiek voor personen met een beperking is bedoeld en financieel haalbaar is voor de gemiddelde burger.
De Raad concludeert dat een elektrische fiets op dit moment niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, omdat deze niet gangbaar is onder de gehele bevolking. Daarom heeft de Raad het besluit van het college vernietigd en bepaald dat appellant recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget van € 799,- voor de aanschaf van de elektrische fiets. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.801,22 bedragen.