ECLI:NL:CRVB:2024:1442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/2220 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 10 september 2021. De Raad oordeelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante, die voorheen als medewerker businesspost werkte, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een medisch onderzoek door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid op 3,19% vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het verzoek om aanvullende medische informatie van de behandelend sector, niet gevolgd. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat appellante in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dan ook in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2220 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juni 2023, 21/3402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 10 september 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Zij acht zich niet in staat om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIAuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jaminon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker businesspost voor 32,11 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 10 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 69,63%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 10 november 2015 een WGAvervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65 tot 80%.
1.2.
Door een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid op 9 april 2021 heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 3,19%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2021 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 10 september 2021 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking vastgelegd in de FML van 4 november 2021 op het aspect gebogen en/of getordeerd actief zijn en een aantal toelichtingen aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat dit de eerdere conclusie van de arbeidsdeskundige niet beïnvloedt. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de medische situatie van appellante heeft gemist. De rechtbank volgt appellante ook niet in haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen medische informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met een operatieindicatie net na de datum in geding in beroep nog een aanvullende beperking aangenomen op het aspect boven schouderhoogte actief zijn en die beperking neergelegd in een gewijzigde FML van 16 februari 2022. Er is geen aanwijzing voor een verslechtering van de psychische gesteldheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat er geen risico is op excessief ziekteverzuim. Ook de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank juist geacht. Naar aanleiding van de gewijzigde FML in beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een reservefunctie laten vervallen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage verandert hierdoor niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom de voor de schatting gebruikte functies geschikt zijn voor appellante. Appellante voldoet aan het gevraagde opleidingsniveau en beheerst de Nederlandse taal voldoende. Omdat de reservefunctie in beroep is komen te vervallen, maar het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is veranderd, heeft de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Het Uwv had nadere medische informatie bij de behandelaars moeten opvragen. Omdat dit niet is gebeurd, zijn de psychische en lichamelijke klachten van appellante onjuist vastgesteld. Appellante stelt dat zij verdergaand beperkt is en heeft ter onderbouwing daarvan informatie van de behandelend sector overgelegd. Verder heeft appellante aangevoerd dat door pijnklachten en angsten als gevolg van PTSS sprake is van excessief ziekteverzuim. Daarnaast zijn de voor de schatting gebruikte functies niet passend door haar beperkingen en haar gebrek aan enige opleiding in combinatie met de slechte beheersing van de Nederlandse taal (in geschrift).
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Er bestaat geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat medische informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft tijdens het primaire onderzoek informatie opgevraagd bij de behandelend orthopeed en deze betrokken in zijn beoordeling. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten van 16 februari 2022 en 12 mei 2023 voldoende uitgelegd waarom zij geen aanvullende informatie bij de psychotherapeut heeft opgevraagd over de psychische klachten. De reden daarvoor is dat appellante tijdens de hoorzitting de psychische klachten en ervaren belemmeringen naar voren heeft gebracht en heeft aangegeven dat zij in 2020 en 2021 weinig gesprekken met haar psychotherapeut heeft gehad vanwege ziekte van de behandelaar. Als de beschrijving van de psychische problematiek ten opzichte van een eerdere beoordeling ongewijzigd is gebleven en er rond de datum in geding weinig contact is geweest met de behandelaar, is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te verwachten dat de psychotherapeut een uitgebreidere of andere beschrijving van de ervaren psychische klachten zal geven dan appellante al naar voren heeft gebracht.
4.3.
In de in hoger beroep ingebrachte medische stukken ziet de Raad ook geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv informatie had moeten opvragen bij de psychotherapeut. De informatie ziet niet op de datum in geding en daarnaast blijkt uit de informatie ook niet dat de psychische situatie van appellante is verslechterd vergeleken met de eerdere beoordeling.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep over haar medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv. Alle door appellante naar voren gebrachte psychische en lichamelijke klachten en ingediende medische stukken zijn kenbaar bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben als gevolg van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid meer lichamelijke beperkingen aangenomen. Appellante heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat op lichamelijk vlak verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen of dat haar psychische klachten zijn toegenomen. Appellante heeft ook niet onderbouwd dat aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Voor het standpunt van appellante dat zij op sommige dagen niet in staat is om uit bed te komen en dat zij in totaal op een dag niet meer dan 2 uur kan zitten en staan, ontbreekt objectieve medische informatie.
4.5.
De in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de orthopeed en psychotherapeut leidt niet tot een ander oordeel. De informatie die in de brief van de orthopeed van 25 januari 2022 naar voren komt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij haar beoordeling betrokken. De andere ingebrachte medische stukken hebben geen betrekking op de datum in geding en bieden alleen al om die reden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat appellante zich vanwege hevige pijnklachten en angsten als gevolg van haar PTSS veelvuldig zou moeten ziekmelden als rekening wordt gehouden met de vastgestelde belastbaarheid. Appellante heeft niet geconcretiseerd en niet met medische informatie onderbouwd dat sprake is van excessief ziekteverzuim waardoor in redelijkheid niet van een werkgever kan worden verlangd haar te werk te stellen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 februari 2022 heeft de rechtbank ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.8.
Het gestelde gebrek aan enige opleiding in combinatie met de slechte beheersing van de Nederlandse taal (in schrift) vormen tot slot geen reden om aan te nemen dat appellante niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 februari 2022 voldoende gemotiveerd dat appellante voldoet aan de gestelde eisen van de functies. De arbeidsdeskundige heeft het opleidingsniveau van appellante vastgesteld op 2. Uit de Basisinformatie CBBS volgt en in vaste rechtspraak van de Raad [1] is aanvaard dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat appellante basisonderwijs heeft voltooid, eventueel aangevuld met meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dat niveau. Hiermee op een lijn te stellen werkervaring volstaat ook. Daarbij is het niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Appellante heeft in Bosnië basisonderwijs gevolgd en afgerond, heeft vervolgens gedurende 6 maanden een kappersopleiding gevolgd maar niet afgerond en heeft vervolgens een 2-jarige beroepsopleiding tot kwaliteitscontroleur schoenen gevolgd en afgerond. Hiermee voldoet appellante aan opleidingsniveau 2 en wordt zij in staat geacht de geselecteerde functies met opleidingsniveau 2 te kunnen verrichten.
4.9.
Verder blijkt uit het dossier dat appellante op de datum in geding al bijna 30 jaar in Nederland was, dat zij gesprekken met de arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen zonder tolk heeft gevoerd en dat zij in Nederland heeft gewerkt als medewerker post en administratief medewerker. Daar komt bij dat de geselecteerde functies volgens de functiebeschrijvingen geen bijzondere eisen stellen aan de lees- en schrijfvaardigheid en dat de functies van monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC-code 267032) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) eenvoudige productiematige functies betreffen. De Raad [2] heeft eerder geoordeeld dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat moet worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. De geselecteerde functies zijn dan ook terecht als passend aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 10 september 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4690.