In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 14 oktober 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij van mening was dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij handelde in aquariumvissen. Appellant heeft echter betoogd dat hij het college bij aanvang van de bijstand al had geïnformeerd over zijn handelsactiviteiten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat hij het college tijdig op de hoogte had gesteld van zijn hobby. De Raad stelt vast dat het college bij de toekenning van de bijstand geen duidelijke voorwaarden heeft gesteld en geen verdere informatie heeft opgevraagd over de handelsactiviteiten van appellant. Hierdoor heeft het college bij appellant een onjuiste voorstelling van zaken gecreëerd over de reikwijdte van de inlichtingenverplichting. De Raad vernietigt het besluit van het college en draagt hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen in deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in bezwaar, beroep en hoger beroep zijn gemaakt.