ECLI:NL:CRVB:2024:1720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 2000, heeft in mei 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf lichamelijke en psychische klachten te hebben. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat dit niet duurzaam was. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat haar situatie, waaronder neurologische schade en een verslaving aan lachgas, niet voldoende was meegewogen.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat er mogelijkheden waren voor appellante om in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen. De Raad benadrukte dat duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen alleen kan worden aangenomen als er geen perspectief op verbetering is. In dit geval was er voldoende bewijs dat appellante, met de juiste behandeling en begeleiding, in staat zou kunnen zijn om haar arbeidsvermogen te ontwikkelen.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar psychische klachten en de impact van haar verslaving, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.