ECLI:NL:CRVB:2024:1756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
23/1600 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ziekengeld door het Uwv na inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die ziekengeld ontving terwijl zij ook inkomsten uit arbeid had. Appellante ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) na haar uitval op 16 maart 2021. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante te veel ziekengeld heeft ontvangen, omdat haar inkomsten uit arbeid niet in mindering zijn gebracht op het ziekengeld. De herziening van het ziekengeld vond plaats in verschillende stappen, waarbij het Uwv bedragen terugvorderde over meerdere maanden. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, die het beroep ongegrond verklaarde en de terugvordering in stand hield. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht het ziekengeld heeft herzien en teruggevorderd, maar dat de terugvordering beperkt moest worden tot een bepaalde periode. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. De Raad heeft ook overwogen dat er geen sprake was van dringende redenen om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van appellante.

Uitspraak

23/1600 ZW, 24/1503 ZW
Datum uitspraak: 11 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2023, 22/2202 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht teveel betaald ziekengeld van appellante heeft herzien en teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.J. de Jong hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het Uwv heeft op 25 juni 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brieven van 21 juni 2024 en 14 juli 2024 is namens appellante verzocht tot vergoeding van schade.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerker van een klantenservice/uitzendkracht voor 24,75 uur per week. Op 16 maart 2021 is appellante uitgevallen voor haar werkzaamheden. Bij besluit van 23 maart 2021 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 maart 2021 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Vanaf 3 mei 2021 is appellante deels hervat in haar werk, waarna het Uwv de inkomsten uit arbeid in de maanden mei en juni 2021 (deels) heeft gekort op het ziekengeld. Vanaf eind juni 2021 heeft geen korting op het ziekengeld meer plaatsgevonden.
1.3.
Met een besluit van 25 februari 2022 heeft het Uwv het ziekengeld van appellante herzien in verband met inkomsten uit arbeid over de maanden juni 2021 tot en met januari 2022. Bij besluit van 9 maart 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 7.120,62 aan te veel ontvangen bruto ziekengeld over de maanden juni 2021 tot en met januari 2022 van appellante teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 31 maart 2022 heeft het Uwv het ziekengeld van appellante herzien in verband met inkomsten uit arbeid over de maand februari 2022. Bij besluit van 1 juli 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 814,98 aan te veel ontvangen bruto ziekengeld over de maand februari 2022 van appellante teruggevorderd.
1.5.
Met een besluit van 21 april 2022 heeft het Uwv het ziekengeld van appellante herzien in verband met inkomsten uit arbeid over de maand maart 2022. Bij besluit van 1 juli 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 1.210,72 aan te veel ontvangen bruto ziekengeld over de maand maart 2022 van appellante teruggevorderd.
1.6.
Met een besluit van 23 mei 2022 heeft het Uwv het ziekengeld van appellante herzien in verband met inkomsten uit arbeid over de maand april 2022. Bij besluit van 1 juli 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 935,55 aan te veel ontvangen bruto ziekengeld over de maand april 2022 van appellante teruggevorderd.
1.7.
Met een besluit van 30 juni 2022 heeft het Uwv het ziekengeld van appellante herzien in verband met inkomsten uit arbeid over de maand mei 2022. Bij besluit van 15 juli 2022 heeft het Uwv een bedrag van € 1.215,94 aan te veel ontvangen bruto ziekengeld over de maand mei 2022 van appellante teruggevorderd.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard. Daarbij is de terugvordering verlaagd omdat deze deels niet juist was berekend. De totale terugvordering is € 11.140,87 bruto over de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het Uwv over de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 teveel ziekengeld heeft betaald. Appellante heeft volledig ziekengeld ontvangen terwijl dit lager had moeten zijn vanwege inkomsten uit arbeid. Het Uwv vordert het ziekengeld terug omdat appellante had kunnen weten dat zij teveel ziekengeld ontving. Ook al zou er sprake zijn van een fout van het Uwv, dan nog moet het Uwv de te veel betaalde uitkering terugvorderen. Met appellantes financiële situatie kan rekening gehouden worden bij het aflossen van de terugvordering. Er is geen sprake van een dringende reden om de terugvordering (verder) te verlagen of om er van af te zien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat het appellante vanaf juni 2021 redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij teveel ziekengeld ontving. Appellante heeft telkens op de ZW-betaalspecificaties kunnen zien dat haar ziekengeld, nadat zij inkomsten uit arbeid ontving, hetzelfde is gebleven. Ook uit de afschriften van haar bankrekening had appellante kunnen afleiden dat het ziekengeld nog steeds volledig werd uitbetaald ondanks dat zij inkomsten had uit werk. Het is daarbij appellantes eigen verantwoordelijkheid om van de betalingen van het ziekengeld op de hoogte te zijn. Niet gebleken is dat appellante het Uwv heeft gebeld om na te vragen of de hoogte van het ziekengeld klopte. Het Uwv heeft daarom terecht het ziekengeld over de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 herzien.
2.2.
Het Uwv heeft van de berekening van de terugvorderingsbedragen in een brief van 31 augustus 2022 een overzicht gemaakt. Appellante heeft weliswaar aangevoerd dat de berekening van de terugvorderingsbedragen voor haar niet duidelijk is, maar zij heeft
niet gemotiveerd gesteld dat deze berekening volgens haar onjuist is. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van deze bedragen.
2.3.
Omdat het Uwv over de periode waarin het ziekengeld is herzien onverschuldigd ziekengeld heeft betaald, bestaat de verplichting om dit van appellante terug te vorderen. Vervolgens ligt de vraag voor of het Uwv vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake.
Het hoger beroep
3.1.
Met een besluit van 25 juni 2024 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv, mede naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, [1] het bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat het bezwaar van appellante tegen alle (herzienings- en) terugvorderingsbesluiten alsnog gegrond is verklaard. De totale terugvordering is beperkt tot de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 november 2021 en tot een bedrag van € 4.750,92 bruto. Het restant van de vordering komt daarmee te vervallen. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het Uwv in mei 2021 al bekend was met het feit dat appellante inkomsten had uit een dienstverband. Daarom wordt de terugvordering enkel ingesteld over de eerste zes maanden nadat het Uwv bekend werd met appellantes dienstverband, te weten de maanden juni 2021 tot en met november 2021.
Het standpunt van appellante
3.2.
Appellante kan zich in beginsel vinden in de verlaging van de terugvordering. Wel is voor haar de berekening van de resterende terugvorderingsbedragen nog steeds niet duidelijk. Appellante is het voorts niet eens met de periode waarover het ziekengeld is teruggevorderd. Met het eerste herzieningsbesluit van 25 februari 2022 was het appellante pas duidelijk dat zij teveel ziekengeld ontving. Het Uwv bleef daarna nog ziekengeld doorbetalen, maar dat heeft zij kunnen reserveren. Daarom zou de terugvordering zich moeten beperken tot de periode vanaf maart 2022 tot en met juli 2022.
3.3.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep. Ten onrechte heeft het Uwv de kostenvergoeding in bezwaar verrekend met de terugvordering. De wetgeving hierover zou buiten toepassing moeten blijven, waarbij appellante heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024. [2]
3.4.
Appellante heeft verder verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met de lange duur van de procedure.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Omdat het Uwv met het besluit van 25 juni 2024 bestreden besluit 1 niet langer heeft gehandhaafd, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd.
4.2.
Het nadere besluit van 25 juni 2024 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Gelet op bestreden besluit 2 is in geschil de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellante over de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 november 2021 heeft herzien en tot een bedrag van € 4.750,92 bruto van appellante heeft teruggevorderd. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.4.
Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. [3]
Herziening ziekengeld
4.5.
Gelet op de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting beperkt het geschil zich tot de vraag of het Uwv het ziekengeld van appellante over de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 november 2021 mocht herzien en terugvorderen, tot de gevorderde immateriële schadevergoeding en tot de verrekening van de kostenvergoeding in de bezwaarfase met de terugvordering. Appellante heeft haar beroepsgrond inhoudende dat de berekening van de terugvordering niet duidelijk is, ter zitting laten vallen nadat zij samen met haar gemachtigde de brief van het Uwv van 31 augustus 2022, met daarin een overzicht van de terugvorderingsbedragen, heeft gelezen.
4.6.
Niet in geschil is dat de inkomsten die appellante vanaf 1 juni 2021 uit haar dienstverband ontving, niet zijn gekort op het ziekengeld dat zij al van het Uwv ontving, terwijl dat wel had gemoeten bij een juiste toepassing van artikel 31, tweede lid, van de ZW. Tevens is niet in geschil dat het Uwv na ontvangst van de informatie van appellante over haar inkomsten uit arbeid tijdig actie had moeten ondernemen. Dat het Uwv de herziening en terugvordering daarom heeft beperkt tot de eerste zes maanden na de ontvangst van die informatie kan worden gevolgd.
4.7.
De Raad is van oordeel dat appellante, gezien de omvang van haar inkomsten uit arbeid en de ongewijzigde hoogte van het ziekengeld, redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zij vanaf 1 juni 2021 een te hoog bedrag aan ziekengeld ontving. Dat appellante feitelijk eind februari 2022 op de hoogte raakte van de herziening van haar ziekengeld doet niet af aan het feit dat haar al eerder redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij teveel ziekengeld ontving. Haar standpunt dat de terugvordering zich had moeten beperken tot de periode vanaf maart 2022 tot en met juli 2022 wordt niet gevolgd.
Verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.8.
Appellante heeft gewezen op de lange duur van de procedure en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met betrekking tot dat verzoek overweegt de Raad als volgt.
4.9.
De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellante gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellante, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
4.10.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 [4] is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen.
4.11.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellante ontvangen op 17 juni 2022. Tussen de aanvang van de termijn op 17 juni 2022 en de einduitspraak in hoger beroep zijn geen vier jaar verstreken. Het verzoek van appellante wordt afgewezen.
Vergoeding van kosten in bezwaar
4.12.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit 1 de in bezwaar gemaakte kosten voor door een derde verleende rechtsbijstand vergoed tot een bedrag van € 1.082,-. Daarbij heeft het Uwv vermeld dit bedrag te verrekenen met de terugvordering op appellante. Appellante is het niet eens met de verrekening.
4.13.
Het Uwv is op grond van artikel 33a, tweede lid, in verbinding met artikel 45g, tweede lid, van de ZW bevoegd om de kostenvergoeding in bezwaar te verrekenen met de vordering uit onverschuldigd betaald ziekengeld. [5] Het door appellante aangehaalde arrest van de Hoge Raad gaat onder meer over de hoogte van de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase in belastingzaken en niet over de bevoegdheid tot verrekening van een kostenvergoeding in de bezwaarfase zoals aan de orde in onderhavige zaak. Het beroep van appellante op dit arrest slaagt reeds daarom niet. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting nog opgemerkt dat de verrekening van de kostenvergoeding in bezwaar met de terugvordering mogelijk in strijd is met het internationale recht en desgevraagd de artikelen 6 en 14 van het EVRM en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten genoemd, echter zonder dit verder te onderbouwen. De Raad is van de gestelde strijd met voormelde verdragsbepalingen niet gebleken. Het standpunt wordt dus niet gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard. Bestreden besluit 1 wordt vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet en wordt daarom ongegrond verklaard. Dit betekent dat het Uwv het ziekengeld van appellante over de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 november 2021 terecht heeft herzien en tot een bedrag van € 4.750,92 bruto van appellante heeft teruggevorderd.
6.1.
Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2, met een waarde per punt van € 875,-), in totaal € 3.937,50 voor verleende rechtsbijstand. De reiskosten van appellante voor het bijwonen van de zitting in beroep en de zitting in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 60,-. In totaal bedragen de door het Uwv te vergoeden kosten € 3.997,50.
6.2.
Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2022 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2024 ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.997,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Artikel 30a van de ZW:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Het Uwv kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 31 van de ZW:
2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht: p/100 × A × B/C waarbij:
p staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt;
A staat voor het inkomen;
B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;
C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 33 van de ZW:
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uwv teruggevorderd.
Artikel 33a van de ZW:
2. Artikel 45g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uwv de aflossingsbedragen lager vaststelt.
Artikel 45g van de ZW:
2. Onverminderd het eerste lid kan het Uwv de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.

Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006

Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Artikel 4. Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop Uwv hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578.
4.CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
5.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4171.