ECLI:NL:CRVB:2024:1977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en passendheid van arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 19 juli 2019 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten, had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op de datum in geding, 12 augustus 2021, in staat was om 20 uur per week te werken in passend werk, ondanks haar beperkingen. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv hadden vastgesteld dat de arbeid die appellante verrichtte passend was en dat haar verdiensten representatief waren voor haar resterende verdiencapaciteit. De rechtbank had geoordeeld dat de medische rapporten en de arbeidskundige rapportage voldoende inzichtelijk maakten dat de urenbeperking van 20 uur per week passend was.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de weigering van de WIA-uitkering, waardoor appellante geen proceskostenvergoeding of griffierecht ontving.