ECLI:NL:CRVB:2024:201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/3717 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen schadevergoeding voor kosten bewindvoerder in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam veroordeeld tot vergoeding van schade, bestaande uit de kosten die de bewindvoerder van betrokkene had gemaakt in verband met de procedure. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad stelt vast dat de kosten die door de bewindvoerder zijn gemaakt, moeten worden aangemerkt als proceskosten in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de wet kan een bewindvoerder echter niet worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hierdoor is er geen ruimte voor vergoeding van deze kosten in de vorm van schadevergoeding. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het college heeft veroordeeld tot schadevergoeding en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat de wettelijke regels geen mogelijkheid bieden voor de vergoeding van de kosten van de bewindvoerder, en dat de rechtbank het college ten onrechte heeft veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

22/3717 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2022, 22/2570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[Bewindvoerder] (bewindvoerder) als wettelijk vertegenwoordiger van [Betrokkene] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 januari 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank terecht het college heeft veroordeeld tot vergoeding van schade in verband met de kosten die de bewindvoerder van betrokkene voor het voeren van de procedure in beroep heeft gemaakt. De Raad is met het college van oordeel dat de wet geen ruimte biedt voor vergoeding van proceskosten van een bewindvoerder in de vorm van een schadevergoeding.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft haar bewindvoerder een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 december 2023. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Duinhouwer. Ook de bewindvoerder is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 27 oktober 2021 heeft de bewindvoerder van betrokkene het college verzocht om kwijtschelding van een openstaande schuld. Met een besluit van 30 november 2021 heeft het college dit verzoek afgewezen. Met een besluit van 29 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene daartegen gedeeltelijk gegrond verklaard en een bedrag van € 193,21 kwijtgescholden. In beroep heeft het college alsnog aanleiding gezien om met een besluit van 26 juli 2022 (nader besluit) de nog openstaande schuld van betrokkene van € 1.895,48 volledig kwijt te schelden.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 30 november 2021 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank heeft verder het college veroordeeld tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.518,-, bestaande uit de kosten die de bewindvoerder in verband met de procedure heeft moeten maken. Daaraan heeft de rechtbank, kortgezegd, ten grondslag gelegd dat de uiteindelijke kwijtschelding het resultaat is van de inzet van de bewindvoerder en dat het college heeft erkend onzorgvuldig te hebben gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bijzondere omstandigheden, moet worden aangenomen dat de kosten die betrokkene in verband met de behandeling in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken het gevolg zijn van het onzorgvuldig handelen van het college en het daarom niet redelijk is om de door betrokkene gemaakte kosten in het geheel niet te vergoeden.
De standpunten van partijen
3.1.
Het college heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover het de toegekende schadevergoeding betreft. De vergoeding van de uren die de bewindvoerder aan de procedure heeft besteed zijn volgens het college proceskosten. Die kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de bewindvoerder geen derde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor een aanvullende vergoeding van de proceskosten in de vorm van een schadevergoeding is volgens het college geen plaats.
3.2.
In verweer heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de rechtbank terecht een schadevergoeding heeft toegekend, omdat het college veel fouten heeft gemaakt en betrokkene daar de dupe van is geworden. Hij heeft als gevolg daarvan procedures moeten voeren en daarvoor kosten moeten maken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het college heeft veroordeeld tot vergoeding van schade. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het college slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vergoeding van door de bewindvoerder in verband met de procedure gemaakte kosten. Deze kosten zijn aan te merken als proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb volgt dat een veroordeling in die kosten uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.2.
De Raad heeft al vaker overwogen dat een bewindvoerder niet kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. [1] De gevorderde kosten kunnen dus niet op grond van het Bpb worden vergoed.
4.3.
Het is verder vaste rechtspraak dat vergoeding van proceskosten niet alsnog via een afzonderlijke schadeprocedure kan worden geclaimd. [2] Dat kan niet omdat de wetgever in de Awb en het Bpb een exclusieve regeling heeft getroffen voor vergoeding van bezwaarkosten met een limitatief en forfaitair karakter. Dit betekent dat de rechtbank het college ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van schade.
4.4.
Betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat de omstandigheid dat een bewindvoerder niet kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent discriminatoir is. De wet zou de mogelijkheid moeten bevatten om in bepaalde bijzondere situaties van die regel af te wijken. De Raad gaat hieraan voorbij omdat dit te laat is aangevoerd en de beginselen van een goede procesorde zich verzetten tegen de beoordeling daarvan.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak daarom vernietigen voor zover de rechtbank het college heeft veroordeeld tot vergoeding van schade en wijst het verzoek om het college te veroordelen tot het vergoeden van schade af.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat ook geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij het college heeft veroordeeld tot vergoeding van schade;
  • wijst het verzoek het college te veroordelen tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S.A.S. Timp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S.A.S. Timp

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb
De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Voetnoten

1.Uitspraken van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1953 en van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1638.
2.Uitspraken van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1958 en van 31 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3453.