In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) door VGZ Zorgkantoor. De afwijzing was gebaseerd op het argument dat de appellante zich niet had gehouden aan de verplichtingen die verbonden waren aan een eerder verstrekt pgb in de periode van 2012 tot en met 2014, zoals vastgelegd in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Raad heeft echter geoordeeld dat het zorgkantoor zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om de aanvraag op basis van deze eerdere verplichtingen te weigeren. De Raad heeft eerder overwogen dat de afwijzing op deze grond niet standhoudt.
De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende gegevens zijn om zelf in de zaak te voorzien en heeft het zorgkantoor opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat tegen deze nieuwe beslissing slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad. De proceskosten van appellante zijn begroot op € 3.500,-, en het zorgkantoor is verplicht om het door appellante betaalde griffierecht van € 186,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.