ECLI:NL:CRVB:2024:2373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/743 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten en PCR-test naar Turkije

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten en de kosten van een PCR-test naar Turkije. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor reiskosten naar Turkije, de kosten van een PCR-test en de kosten van legalisatie van echtscheidingspapieren. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet aan Nederland zijn verbonden, in overeenstemming met het territorialiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat bijstandsverlening voor kosten die buiten Nederland zijn gemaakt, niet mogelijk is. De Raad oordeelt dat de kosten voor de reiskosten en de PCR-test niet aan Nederland zijn verbonden, ook al is er een eis voor gelegaliseerde documenten in Nederland. De appellant heeft geen zeer dringende redenen kunnen aanvoeren die zouden rechtvaardigen dat de kosten toch vergoed zouden moeten worden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet, omdat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het college die hem deden geloven dat de kosten vergoed zouden worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/743 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2023, 22/1238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten en de kosten van een PCR-test naar Turkije. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen omdat de kosten niet aan Nederland zijn verbonden. Dat de eis van gelegaliseerde papieren in Nederland wordt gesteld, betekent niet dat de kosten die uit die eis voortvloeien, daardoor ook aan Nederland verbonden zijn. Er is geen sprake van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet (PW) om de kosten toch te vergoeden. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sprakel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 30 april 2021 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de PW voor de reiskosten naar Turkije, de kosten van een PCR-test en de kosten van legalisatie van echtscheidingspapieren in Turkije. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij in Turkije een medische behandeling moet ondergaan omdat deze in Nederland niet mogelijk is en dat hij gelegaliseerde echtscheidingspapieren nodig heeft voor een juiste registratie in de Basisregistratie personen (Brp).
1.2.
Met een besluit van 20 mei 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen. Na bezwaar is het college met een besluit van 25 januari 2022 (bestreden besluit), onder wijziging van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het territorialiteitsbeginsel aan de vergoeding van de kosten in de weg staat omdat de kosten buiten Nederland worden gemaakt en niet aan Nederland zijn verbonden. Er is geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 16 van de PW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep nog uitsluitend in geding of het college terecht heeft geweigerd de reiskosten naar Turkije en de kosten van een PCR-test, in totaal € 650,-, te vergoeden.
Territorialiteitsbeginsel
4.2.
Appellant is in 2010 in Turkije gescheiden. Ten tijde van de aanvraag verbleef appellant in de opvang van de gemeente Haarlem en stond hij in de Brp geregistreerd als “gehuwd”. Om voor een woning in aanmerking te komen is volgens appellant een registratie in de Brp als “ongehuwd” noodzakelijk. Dit is volgens appellant alleen mogelijk indien hij originele documenten over zijn echtscheiding, die hij alleen in Turkije kan krijgen, overlegt. Door de vanuit Nederland gestelde eis zijn de reiskosten en de kosten voor de PCR-test volgens appellant wel aan Nederland verbonden.
4.2.1.
Aan de PW ligt het territorialiteitsbeginsel ten grondslag. Door het territorialiteitsbeginsel is het niet mogelijk bijstand te verlenen voor reiskosten naar en vanuit het buitenland. Het is wel mogelijk bijstand te verlenen voor de kosten van het deel van de reis over Nederlands grondgebied. Bij reizen met het vliegtuig geldt de luchthaven in Nederland als landsgrens. Dit is vaste rechtspraak. [1] Het is dus door het territorialiteitbeginsel niet mogelijk bijzondere bijstand te verlenen voor de reiskosten van appellant naar Turkije. Dat appellant de kosten moet maken voor een juiste registratie in de Brp in Nederland, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de eis van gelegaliseerde papieren in Nederland wordt gesteld, betekent niet dat de kosten die uit die eis voortvloeien, daardoor ook aan Nederland verbonden zijn. Slechts bepalend is of de kosten zelf en niet de oorzaak van de kosten, waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, aan Nederland zijn verbonden. Daarvan is geen sprake. Gelet hierop slaagt deze grond niet.
Zeer dringende redenen
4.3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zeer dringende redenen om de kosten te verlenen. Alleen met de in Turkije gelegaliseerde echtscheidingspapieren is een juiste inschrijving in de Brp mogelijk.
4.3.1.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 11 van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3] Wat appellant heeft aangevoerd zijn geen zeer dringende redenen voor bijstandverlening als hier bedoeld.
Strijd met het vertrouwensbeginsel
4.4
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Volgens appellant heeft het college bij de hoorzitting het vertrouwen gewekt dat de reiskosten zouden worden vergoed indien hij nadere stukken zou inleveren waaruit blijkt dat de kosten van de medische behandeling door de zorgverzekeraar worden vergoed. Appellant heeft hiervan nadere stukken overgelegd.
4.4.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [4] Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
4.4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan. Na de hoorzitting heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om de noodzaak van de medische behandeling in Turkije nader te onderbouwen. Uit het verslag van de hoorzitting kan niet worden afgeleid dat is toegezegd dat de reiskosten zouden worden vergoed indien appellant nadere stukken hiervan zou overleggen. Van de zijde van het college is ter zitting nader toegelicht dat het college appellant in de gelegenheid heeft gesteld om stukken over te leggen waarmee hij aannemelijk kon maken dat de medische behandeling in Turkije noodzakelijk is waarna het college had kunnen beoordelen of sprake was van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW om de kosten te vergoeden. De toekenning was dus nog afhankelijk van een beoordeling van de overgelegde stukken. Uit wat op de hoorzitting is besproken heeft appellant niet kunnen opmaken dat het enkele overleggen van de stukken voldoende was. Omdat uit de door appellant overgelegde nadere stukken niet kon worden afgeleid dat de behandeling in Turkije medisch noodzakelijk was, heeft het college geen reden gezien om de kosten te vergoeden. Appellant heeft dit laatste inhoudelijke standpunt niet (langer) betwist.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçınkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) N.B. Yalçınkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8467.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.