ECLI:NL:CRVB:2024:2375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/2083 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten; beoordeling van voorliggende voorzieningen en zeer dringende redenen

In deze zaak heeft appellante op 7 juni 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige behandelingen, waaronder het trekken van tanden en het plaatsen van implantaten voor een klikgebit. Het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een toereikende en passende voorliggende voorziening biedt voor de kosten van tandheelkundige behandelingen. Appellante is het niet eens met deze afwijzing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 december 2024. De Raad oordeelt dat de Zvw in beginsel een toereikende en passende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand toe te kennen. Het medisch advies dat het college heeft ingewonnen, is zorgvuldig tot stand gekomen en goed gemotiveerd. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute noodsituatie die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van voorliggende voorzieningen en de strikte voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend.

Uitspraak

23/2083 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2023, 22/2459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (college)
Datum uitspraak: 3 december 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het trekken van tanden en het plaatsen van vier implantaten voor een klikgebit. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende, toereikende en passende voorziening biedt en er geen medische noodzaak is voor de vergoeding van tandartskosten vanuit de bijzondere bijstand. Appellante is het daar niet mee eens. De Raad is van oordeel dat de Zvw in beginsel een toereikende en passende voorziening is, dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet (PW) en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Knippenbergh. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Peerboom.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 7 juni 2021 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het trekken van tanden en het plaatsen van vier implantaten in de bovenkaak voor een klikgebit.
1.2.
Appellante heeft bij haar aanvraag een brief van haar tandarts van 25 mei 2021 aan het college overgelegd waarin de tandarts verklaart dat appellante aan fybromyalgie lijdt, waardoor het dragen van een conventionele prothese niet mogelijk is. Juist met de komende maagverkleiningsoperatie is het goed kunnen kauwen van het voedsel cruciaal.
1.3.
De medisch adviseur van Argonaut heeft op verzoek van het college in adviezen van 3 augustus 2021 en 7 juli 2022 geconcludeerd dat de door appellante aangedragen stoornis van het bindweefsel (lees: de fybromyalgie) onvoldoende medische indicatie is voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor implantaten en een klikgebit. Er bestaat geen medische noodzaak voor het vergoeden daarvan. De klachten zoals door de tandarts vermeld zijn moeilijk objectiveerbaar. Daarnaast vindt hij dat onvoldoende blijkt dat alle voorliggende behandelmogelijkheden zijn doorlopen.
1.4.
Het college heeft met een besluit van 5 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit) de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat voor kosten van een tandheelkundige behandeling de Zvw een voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 PW biedt. Volgens de medisch adviseur is er geen medische noodzaak voor vergoeding van tandartskosten vanuit de bijzondere bijstand voor implantaten en een klikgebit. Nog niet alle behandelmogelijkheden zijn uitgeput. Het onderzoek van de medisch adviseur is voldoende zorgvuldig geweest, zodat van dit advies mag worden uitgegaan. Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW om toch bijzondere bijstand toe te kennen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, is de Zvw in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. Dit is vaste rechtspraak. Dit is ook zo als de gemaakte kosten ‒ zoals ook in het geval van appellante ‒ niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. De Raad heeft eerder in andere uitspraken in vergelijkbare zin geoordeeld. [1] Dit brengt met zich dat artikel 15, eerste lid, van de PW aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
Zeer dringende redenen
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW. De medische rapporten van Argonaut zijn onzorgvuldig tot stand gekomen. Als Argonaut alle objectieve en medische informatie had meegewogen, was er naar voren gekomen dat voor appellante geen andere behandeling soelaas zou bieden en dat zij genoodzaakt was deze behandeling te ondergaan. Uit de stukken blijkt niet dat de correspondentie van de medische specialisten is meegewogen dan wel is weerlegd door Argonaut. Er is onvoldoende ingegaan op de twee brieven van de reumatoloog en tandarts. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.4.
Het college kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3]
4.5.
In het kader van de beoordeling of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW heeft het college een medisch advies opgevraagd bij Argonaut in verband met de vraag of er een medische noodzaak is tot het trekken van tanden en plaatsen van implantaten ten behoeve van het plaatsen van een klikgebit in verband met fybromyalgie. Uit de vraagstelling van het college aan Argonaut blijkt dat is gevraagd of de medische behandeling noodzakelijk is, naast de vraag of er andere goedkopere oplossingen zijn en of er toch aanleiding bestaat voor de gevraagde behandeling op grond van dringende redenen.
4.6.
Argonaut heeft een eerste adviesrapport uitgebracht op 3 augustus 2021. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellante heeft de arts van Argonaut op 7 juli 2022 een aanvullend advies gegeven. Uit de adviezen blijkt dat de arts lichamelijk onderzoek heeft verricht op het spreekuur, kennis heeft genomen van diverse brieven van de behandelend (tand)artsen, literatuuronderzoek heeft verricht en – na overleg met collega’s – gemotiveerd is afgeweken van het standpunt van de artsen. De arts van Argonaut heeft vermeld dat de klachten zoals door de tandarts vermeld moeilijk objectiveerbaar zijn. Daarnaast vindt hij dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat er een dermate reductie van klachten zou zijn dat de behandeling medisch noodzakelijk is en dat onvoldoende blijkt dat dat alle voorliggende behandelmogelijkheden zijn doorlopen.
4.7.
Het advies is dan ook zorgvuldig tot stand gekomen, is inzichtelijk en goed gemotiveerd. Het ligt op de weg van appellante om concrete twijfel te zaaien over dit rapport. De stelling van appellante dat andere behandelingen in haar geval niet zinvol zouden zijn of dat de medische advisering niet juist is heeft appellante niet met medische informatie onderbouwd. Zij is er daarom niet in geslaagd om voldoende aanknopingspunten aan te dragen voor twijfel aan de juistheid van het advies. Dit betekent dat het college zich op het advies van Argonaut mocht baseren.
4.8.
Uit het advies van Argonaut blijkt niet dat sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de medische redenen die appellante heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een acute noodsituatie. Uit het advies van Argonaut blijkt immers dat appellante als gevolg van haar gebitsproblemen geen ernstig tekort aan voedingsstoffen heeft gekregen, waarbij sprake is van ongewild gewichtsverlies en een slechte voedingstoestand. In het advies staat verder vermeld dat niet voldoende aangetoond is dat goed kunnen kauwen met een conventionele prothese niet mogelijk is en dat behandelmogelijkheden bij het eten met een prothese niet nog kunnen verbeteren.
Vertrouwensbeginsel
4.9.
Appellante heeft daarnaast een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Op de website van het college staat vermeld dat men aanspraak kan maken op bijzondere bijstand indien de zorgverzekering de extra kosten niet vergoedt. Dit is een omstandigheid waaruit zij het vertrouwen mocht ontlenen dat haar behandeling vergoed zou worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.10.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen [4] .
4.10.2.
In de passage waar appellante naar verwijst staat het volgende vermeld:
“Wat is bijzondere bijstand?
Bijzondere bijstand is bedoeld voor bijzondere kosten. Dit zijn extra kosten bij ziekte, een beperking of een andere reden. Bijvoorbeeld kosten voor brillen, rechtsbijstand of tandartskosten.
Dit zijn kosten die niet tot de normale kosten van het bestaan horen, die u niet zelf kunt betalen en ook niet vergoed krijgt (bijvoorbeeld van de zorgverzekering). Bijzondere bijstand vraagt u aan bij de gemeente.
Hoe werkt het?
De gemeente bekijkt of u bijzondere bijstand krijgt. Dat doet de gemeente aan de hand van de volgende vragen:
> Gaat u de kosten echt maken?> Zijn de kosten noodzakelijk, bijvoorbeeld om medische redenen?> Kunt u de kosten niet (helemaal) zelf betalen?> Is er geen andere instelling die de kosten vergoedt, zoals uw ziektekostenverzekeraar?"
4.10.3.
Uit het bovenstaande volgt dat onder de passage waar appellante naar verwijst vermeld staat dat de gemeente beoordeelt of iemand bijzondere bijstand krijgt aan de hand van een aantal vragen. Uit deze passage volgt duidelijk dat het college een beoordeling maakt of een betrokkene aanspraak maakt op bijzondere bijstand en dat die beoordeling afhangt van bepaalde omstandigheden. Appellante kon en mocht hieruit dus niet redelijkerwijs afleiden dat haar medische kosten die de zorgverzekering niet vergoedt zonder meer vanuit de bijzondere bijstand vergoed zouden worden.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N.B. Yalcinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) N.B. Yalcinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijzing van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:814
2.Zie de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
3.Zie de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
4.Uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.