ECLI:NL:CRVB:2024:2383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
22/3418 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college om bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2022. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn bezwaargronden had ingediend en het bezwaarschrift niet had ondertekend. Appellant had eerder pro forma bezwaar gemaakt, maar dit werd niet als geldig beschouwd.

Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad wijst dit verzoek af, verwijzend naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat bij een geschil over een zeer gering financieel belang, zoals in dit geval, geen vergoeding van immateriële schade hoeft te worden toegekend. De Raad concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn niet heeft geleid tot significante spanning of frustratie voor appellant, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

22/3418 JW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2022, 21/3098 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 11 december 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college bevoegd was om het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad komt tot het oordeel dat het college hiertoe bevoegd was. Daarnaast heeft appellant een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Hoewel de redelijke termijn is overschreden, wijst de Raad dit verzoek af. Het gaat in deze zaak alleen om dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. De veronderstelling dat appellant spanning en frustratie heeft ervaren door de duur van deze procedure gaat niet op.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. el Moussaoui hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Appellant heeft via videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.B.L. Willemsen, die ook via videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft het college in een e-mailbericht van 16 juni 2020 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van besluiten op twee aanvragen.
1.2.
Met besluiten van 14 juni 2020 en 9 juli 2020 heeft het college beslist op de aanvragen voor jeugdhulp.
1.3.
Met een besluit van 5 augustus 2020 heeft het college vastgesteld dat een dwangsom is verbeurd van € 184,-. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat te laat is beslist op de ene aanvraag, maar dat op de andere aanvraag tijdig is beslist.
1.4.
Appellant heeft op 20 september 2020 per mail (pro forma) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2020.
1.5.
Met een brief van 7 oktober 2020, verzonden op 13 oktober 2020, heeft het college appellant verzocht om aan te geven waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Ook heeft het college appellant gevraagd het bezwaarschrift te ondertekenen. Verder heeft het college gevraagd om een nadere motivering van het bezwaar. Het college heeft hiervoor een termijn van twee weken gegeven.
1.6.
Met een mail van 2 november 2020 heeft appellant verzocht om uitstel. Met een door de gemachtigde van appellant ingediende en ondertekende brief van 26 november 2020 heeft appellant de bezwaargronden ingediend.
1.7.
Met een besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en voor de motivering verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (commissie). Er zijn vier redenen volgens de commissie om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. In de eerste plaats omdat te laat bezwaar is gemaakt en er geen redenen zijn gebleken om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In de tweede plaats is het bezwaar per mail ingediend en dit is niet mogelijk. Verder bevat de mail geen gronden en is het bezwaar niet ondertekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het geschil gaat alleen over dwangsommen vanwege niet tijdig beslissen. Zoals ter zitting is besproken, is het geschil in hoger beroep beperkt tot de vraag of het college het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren vanwege het niet binnen de gestelde termijn naar voren brengen van de bezwaargronden en het ondertekenen van het bezwaarschrift.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdig pro forma bezwaar heeft gemaakt. Daarna heeft hij om uitstel gevraagd om de bezwaargronden in te dienen. Anders dan waar de commissie van uitging in het advies, heeft de gemachtigde van appellant wel degelijk bezwaargronden ingediend. Maar de brief van 26 november 2020 is ten onrechte niet doorgestuurd naar de commissie.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Er liepen meerdere bezwaarprocedures van appellant, waarbij hij zich niet in elke procedure door dezelfde gemachtigde liet bijstaan. Daarnaast bevat de brief van 26 november 2020 een verwijzing naar een ander besluit dan waartegen de bezwaargronden waren gericht. Hierdoor heeft het college de brief van 26 november 2020 pas later doorgestuurd naar de commissie. Daarom bevat het advies van de commissie inderdaad enkele onvolkomenheden, waarop appellant terecht heeft gewezen.
4.3.2.
Maar deze onvolkomenheden in het advies van de commissie, waar het college het bestreden besluit op heeft gebaseerd, nemen niet weg dat het college bevoegd was het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals de gemachtigde van het college terecht naar voren heeft gebracht, heeft appellant de geconstateerde verzuimen niet hersteld binnen de termijn, genoemd in de brief van 7 oktober 2020. Ook heeft hij niet binnen de gestelde termijn om uitstel verzocht. Op 26 november 2020 heeft de gemachtigde van appellant weliswaar gronden ingediend en het bezwaar ondertekend, maar dit is buiten de gestelde termijn.
4.4.
Uit 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat het college bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Verzoek om schadevergoeding
6. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wijst de Raad af. Hierbij is het volgende van belang.
6.1.
In zaken waarin de redelijke termijn voor berechting is overschreden, wordt als regel – dat wil zeggen behoudens bijzondere omstandigheden – verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Het bestuursorgaan respectievelijk de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) kan door de rechter worden veroordeeld tot vergoeding van die schade, indien de belanghebbende daarom heeft verzocht. De Hoge Raad heeft in belastingzaken, afgezien van geschillen over een bestuurlijke boete, tot de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden gerekend het geval dat het financiële belang bij een procedure zeer gering is. In zo’n geval mag zonder meer worden verondersteld dat de lange duur van de procedure niet of nauwelijks tot spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft geleid. De Hoge Raad heeft daarom geoordeeld dat bij een geschil over een zeer gering financieel belang geen vergoeding van immateriële schade hoeft te worden toegekend, maar kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [1]
6.2.
Bij het vaststellen van het financiële belang gaat het in het algemeen niet om een belang dat is gemoeid met nevenbeslissingen van bestuursorganen en rechters zoals bijvoorbeeld beslissingen over de verschuldigdheid van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Dat geldt ook indien in hogere instantie een dergelijke nevenbeslissing mede of uitsluitend in geschil is. [2]
6.3.
De voorliggende besluitvorming gaat alleen over het vaststellen van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vanwege niet tijdig beslissen. Dit betekent dat appellant geen financieel belang heeft bij deze procedure. De Raad volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn met bijna twee maanden is overschreden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.9.6.
2.Vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, rechtsoverweging 2.3 en Hoge Raad 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1271, rechtsoverweging 2.4.2. Zie het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, rechtsoverweging 3.3.1.