ECLI:NL:CRVB:2024:322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
23/1314 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant. De zaak betreft de kinderbijslag voor twee kinderen, geboren uit de relatie tussen appellant en de moeder. Appellant en de moeder hebben in april 2021 aan de Svb gemeld dat zij gescheiden leven en dat er sprake is van co-ouderschap. De Svb heeft daarop de kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2021 aan beide ouders toegekend. Echter, in september 2021 heeft de moeder verzocht om de kinderbijslag volledig aan haar toe te kennen, wat de Svb heeft ingewilligd met een besluit van februari 2022. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van de kinderbijslag en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag van € 449,74. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Svb heeft in hoger beroep de herziening en terugvordering gehandhaafd. De Raad oordeelt dat er geen sprake was van co-ouderschap in de zin van de wet, omdat de zorgregeling niet voldeed aan de vereisten voor gelijke verdeling van zorg en onderhoud. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de herziening en terugvordering van de kinderbijslag in stand blijft. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

23/1314 AKW
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023, 22/2885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb terecht per het vierde kwartaal van 2021 de kinderbijslag van appellant heeft herzien en het teveel betaalde bedrag van hem heeft teruggevorderd. De Raad is het met de rechtbank eens dat de herziening en terugvordering van de kinderbijslag van appellant in stand blijven.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.S. Winter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft [Naam moeder] (moeder) op grond van artikel 8:26 van de Awb [1] in de gelegenheid gesteld als derde-partij deel te nemen aan het geding. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Winter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, [Naam kind 1] op [Geboortedatum 1] 2018 en [Naam kind 2] op [Geboortedatum 2] 2020. De Svb heeft de kinderbijslag vanaf het begin toegekend en uitbetaald aan appellant.
1.2.
Bij formulier van 26 april 2021 hebben appellant en de moeder aan de Svb gemeld dat hun gezinssituatie is gewijzigd en dat zij gescheiden van elkaar leven. Daarbij is aangegeven dat sprake is van co-ouderschap en dat zij ieder 50% van het volledige bedrag aan kinderbijslag willen ontvangen. Met een besluit van 7 mei 2021 heeft de Svb vanaf het tweede kwartaal van 2021 aan ieder de helft van de kinderbijslag toegekend.
1.3.
Op 1 september 2021 heeft de moeder de Svb gevraagd om de kinderbijslag voor beide kinderen volledig aan haar toe te kennen, omdat geen sprake is van co-ouderschap en de kinderen bij haar wonen. Met een besluit van 4 februari 2022 heeft de Svb vanaf het vierde kwartaal van 2021 de kinderbijslag aan de moeder toegekend en uitbetaald.
1.4.
Met een besluit van 4 februari 2022 (primair besluit 1) heeft de Svb de kinderbijslag van appellant herzien met ingang van het vierde kwartaal van 2021 en niet langer aan hem toegekend. Met een besluit van eveneens 4 februari 2022 (primair besluit 2) heeft de Svb appellant bericht dat hij een bedrag van € 449,74 te veel aan kinderbijslag heeft ontvangen en moet terugbetalen. Daarbij heeft de Svb een wijze van terugbetaling voorgesteld.
1.5.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb in zijn besluit van 12 mei 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard voor wat betreft primair besluit 1 en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft primair besluit 2. De Svb constateert dat op 25 augustus 2021 een zorgregeling tussen appellant en de moeder is vastgelegd in een proces-verbaal van de familierechter. Deze is bevestigd in een vonnis van 26 januari 2022. Volgens de Svb volgt uit deze zorgregeling dat geen sprake is van co-ouderschap omdat de kinderen acht nachten per twee weken bij de moeder zijn en dat zij hierdoor worden geacht tot haar huishouden te behoren. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de AKW, [2] is de Svb van mening de kinderbijslag van appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2021 terecht te hebben herzien. Van dringende redenen om geen terugwerkende kracht toe te passen is volgens de Svb geen sprake. Het betalingsvoorstel is volgens de Svb geen besluit als bedoeld in de Awb, zodat hier geen bezwaar tegen mogelijk is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep, onder toekenning van proceskosten en griffierecht, gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen primair besluit 2 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat dit wel een besluit is. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door ook het bezwaar tegen primair besluit 2 ongegrond te verklaren. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van coouderschap. Tussen appellant en de moeder is bij wijze van schikking een zorgregeling overeengekomen, maar deze voldoet niet aan artikel 10, eerste lid, van het BUK. [3] In de overeenkomst zijn alleen afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg voor de kinderen, maar niet over de mate waarin door appellant en de moeder in het onderhoud van de kinderen wordt voorzien. De Svb heeft daarom terecht artikel 18, vierde lid, van de AKW toegepast en geconcludeerd dat de kinderen tot het huishouden van de moeder behoren en dat de kinderbijslag aan haar dient te worden uitbetaald. Volgens de rechtbank zijn er daarnaast geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen heeft.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij stelt zich primair op het standpunt dat ten tijde van belang wel sprake was van co-ouderschap in de zin van artikel 10 van het BUK. De zorg voor de kinderen is ongeveer gelijk verdeeld en het is ook de bedoeling geweest dat appellant en de moeder ieder in gelijke mate de kinderen onderhouden. In het proces-verbaal van de rechtbank van 25 augustus 2021 is niets opgenomen over de verdeling van de kosten, omdat daartoe geen noodzaak was. Appellant en de moeder hadden op dat moment de afspraak gemaakt dat de helft van de kinderbijslag aan ieder werd betaald en er was geen draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie. Op een zitting bij de familierechter van 18 november 2022 heeft de moeder aangegeven de kinderbijslag en het kindgebonden budget te zullen verdelen. Hoewel dit na de periode in geschil is, blijkt ook hieruit dat dit steeds de bedoeling was. Subsidiair stelt appellant dat de kinderbijslag op grond van artikel 18, vijfde lid, van de AKW aan hem dient te worden uitbetaald omdat hij in gelijke mate aan het onderhoud van de kinderen bijdraagt. Meer subsidiair stelt appellant dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat hij het financieel moeilijk heeft.
3.2.
De Svb heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Svb blijft bij het standpunt dat de kinderbijslag van appellant vanaf het vierde kwartaal van 2021 terecht is herzien. Er wordt geen dringende reden gezien om van terugvordering af zien, omdat appellant het bedrag al bijna heeft terugbetaald en hij kon weten dat hij ten onrechte kinderbijslag ontving. De Svb heeft appellant namelijk voorafgaand aan het vierde kwartaal van 2021, met een brief van 22 september 2021, op de hoogte gebracht van het onderzoek dat door de Svb werd verricht.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de herziening en terugvordering in stand kan blijven aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het juridische kader dat geldt voor de uitbetaling van kinderbijslag bij meer dan één rechthebbende
4.1.
Verzekerden voor de AKW hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan achttien jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. Veelal hebben kinderen twee voor de AKW verzekerde ouders en hebben de twee ouders over dezelfde tijdvakken recht op kinderbijslag voor dezelfde kinderen. Hun rechten op kinderbijslag lopen dan samen. Dit leidt niet tot een dubbel recht op uitbetaling van kinderbijslag. Op grond van de samenloopbepalingen die zijn opgenomen in de AKW en het BUK, wordt over hetzelfde tijdvak per kind slechts éénmaal kinderbijslag uitbetaald. Meestal moet de Svb de kinderbijslag volledig uitbetalen aan één van beide ouders. Soms is een gesplitste uitbetaling aan de orde.
4.2.
Indien, zoals in dit geval, twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren, is van belang of het kind al dan niet tot het huishouden van één van de verzekerde ouders behoort. Indien het kind behoort tot het huishouden van de ene ouder en niet tot het huishouden van de andere ouder, wordt de kinderbijslag waarop die andere ouder recht heeft, niet uitbetaald. Dat is bepaald in artikel 18, vierde lid, van de AKW.
4.3.
Het komt ook voor dat twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren en het kind niet behoort tot het huishouden van een van beide ouders of juist behoort tot de huishoudens van beide ouders. Dan geldt primair het bepaalde in artikel 18, vijfde lid, van de AKW, waarin staat dat de kinderbijslag wordt betaald waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van het kind levert. Aan de andere persoon wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
4.4.
Voor gevallen waarin een kind behoort tot de huishoudens van twee verzekerde ouders die geen gezamenlijke huishouding voeren, is – op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW – een aanvullende regeling getroffen in artikel 10 van het BUK. Hierin staat dat als twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden en het recht van de andere persoon niet wordt uitbetaald.
Uitbetaling kinderbijslag in het voorliggende geval
5.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd was er per het vierde kwartaal van 2021 geen sprake van co-ouderschap in de zin van artikel 10, eerste lid, van het BUK. In de met het proces-verbaal van de familierechter van 25 augustus 2021 vastgelegde overeenkomst is wel een zorgregeling neergelegd, maar hierin is niets opgenomen over het onderhoud van de kinderen. Deze overeenkomst kan in de omstandigheden van dit geval ook niet worden beschouwd als een impliciete afspraak dat appellant en de moeder de kosten voor de kinderen gelijkelijk zullen verdelen. Dat de moeder op 18 november 2022 bij de familierechter zou hebben aangegeven dat het de bedoeling is de kinderbijslag en het kindgebonden budget gelijk te verdelen, maakt niet dat voor het vierde kwartaal van 2021 kan worden gezegd dat deze afspraak er al was. Ook hecht de Raad geen waarde aan het ter zitting overgelegde, ongedateerde, ouderschapsplan dat zou zijn getekend in mei 2021. Hierin is vrijwel niets over de kosten van de kinderen en alimentatie ingevuld en in het proces-verbaal van 25 augustus 2021 wordt hier niet naar verwezen. Er is daarom geen sprake van een overeenkomst die ertoe strekt dat appellant en de moeder de kinderen in overwegend gelijke mate zullen verzorgen én onderhouden.
5.2.
Appellant heeft subsidiair gesteld dat de kinderbijslag aan hem had moeten worden uitbetaald op grond van artikel 18, vijfde lid, van de AKW. Deze beroepsgrond slaagt reeds niet, omdat appellant niet heeft gesteld dat hij de hoogste bijdrage aan onderhoud voor de kinderen heeft geleverd. Dit is ook anderszins niet gebleken uit de door appellant overgelegde stukken.
5.3.
Gelet op 5.1 en 5.2. heeft de Svb terecht vanaf het vierde kwartaal van 2021 het recht op kinderbijslag van appellant herzien en het onverschuldigd betaalde bedrag aan kinderbijslag teruggevorderd.
5.4.
In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen, als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de AKW, op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering kon afzien.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering van de kinderbijslag in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 18 van de AKW
(…)
2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
3. Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt de Sociale verzekeringsbank aan welke persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald.
4. Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
5. Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
(…)
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
8. De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende lid aan een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer verzekerden worden betaald.
(…)
Artikel 24 van de AKW
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 10 van het Besluit uitvoering kinderbijslag
1. Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.
(…)

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Algemene Kinderbijslagwet.
3.Besluit uitvoering kinderbijslag.