ECLI:NL:CRVB:2024:479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
22/2315 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidskundige motivering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 10 april 2019 ziek meldde met fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 15 januari 2021 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding zag om meer beperkingen aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er geen rekening is gehouden met zijn medische situatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 2 mei 2023 voldoende onderbouwd was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellant per 15 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50, en moet het griffierecht van € 185,- worden vergoed.

Uitspraak

22/2315 ZW
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2022, 21/4752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft aanvullende gronden van het hoger beroep en aanvullende stukken ingebracht.
Op 17 maart 2023 heeft mr. E. Schutrups zich, in plaats van mr. Van der Geld, als gemachtigde van appellant gesteld.
Appellant heeft aanvullende stukken ingebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingebracht.
Appellant heeft aanvullende gronden van het hoger beroep en aanvullende stukken ingebracht.
Het Uwv heeft hierop gereageerd en aanvullende stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schutrups. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen te reageren op een door het Uwv ingebracht stuk.
Appellant heeft een reactie ingebracht. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte als monteur van koelinstallaties. Op 10 april 2019 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 19 november 2020 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is tot zijn eigen werk, maar wel tot de functies productiemedewerker industrie, assemblage medewerker elektrotechnische producten en textielproductenmaker. Berekend is dat appellant nog 72,24% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 december 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 15 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd (het maatmaninkomen).
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien en gesproken tijdens de hoorzitting van 6 juli 2021. Deze arts heeft in het rapport van 7 juli 2021 geconcludeerd geen aanleiding te zien af te wijken van het oordeel van de arts van het Uwv. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 juli 2021 de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en de functie van assemblagemedewerker wegens ongeschiktheid voor appellant verworpen. In plaats daarvan heeft hij de eerder als reserve geselecteerde functie van monteur printplaten voor de schatting gebruikt. Op basis daarvan en de overige twee onverminderd geschikt bevonden functies is berekend dat appellant nog 68,33% kan verdienen van zijn maatmaninkomen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en geen aanleiding gezien te twijfelen aan de uitkomst daarvan. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen objectieve gronden gezien om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Dit kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid uit de door hem ingebrachte medische stukken. Met betrekking tot het onderzoek bij Argonaut heeft de rechtbank overwogen dat dit heeft plaatsgevonden in het kader van een uitkering op grond van de Participatiewet, waarbij appellant enkel telefonisch (via beeldbellen) gesproken is, het onderzoek niet ziet op de datum in geding van 15 januari 2021 en de conclusies in lijn zijn met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank bevatten de overige in beroep ingebrachte stukken geen objectieve onderbouwing van de onjuistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor wat betreft de urenbeperking is volgens de rechtbank door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat hiertoe geen medische indicatie bestaat, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor zijn omschreven in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellant in staat kan worden geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies. Nu op basis daarvan is berekend dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Uwv terecht zijn recht op ZW-uitkering heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu er geen medische informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Daarnaast houdt hij staande dat zijn beperkingen zijn onderschat. Een urenbeperking is nodig, omdat hij door de hevige pijn minder energie heeft en overdag noodgedwongen moet rusten. Daarbij is hij zeer wisselend inzetbaar, omdat hij de ene dag een relatief goede dag heeft, maar de volgende dag weer een slechte dag kan hebben. Appellant stelt verder dat er geen rekening is gehouden met de verkalking en de heupschade. Appellant verwijst naar de ingebrachte informatie van de neuroloog. De zenuwschade heeft tot gevolg dat hij niet lang op een plek stil kan blijven staan. Hij gebruikt nu ook medicatie waarbij hij niet mag autorijden en ook geen machines mag bedienen. Dit blijkt uit de ingebrachte bijsluiter van dit medicijn. Appellant houdt tot slot staande dat de functies voor hem niet geschikt zijn, nu deze zijn belastbaarheid te boven gaan. Bij alle functies gaat het om fulltime functies terwijl appellant slechts weinig uren per dag en week belastbaar is. Daarnaast is de functie van textielproductenmaker ongeschikt, omdat appellant met zijn voeten niet goed in staat is om een voetpedaal te bedienen. Wanneer hij zijn beide voeten namelijk niet volledig op de vloer plaatst maar zoals bij een pedaal op de hiel, beginnen zijn benen hevig te trillen. Hierdoor is de functie van 'stikster' ongeschikt. Tot slot kan hij door zijn beperkingen niet reizen naar zijn werk. Met de auto reizen lukt hem niet en staan in het openbaar vervoer is ook niet mogelijk. Appellant concludeert dat het recht op ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
In reactie op de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 2 mei 2023 een rapport opgesteld. Hieruit blijkt dat aanleiding is gezien aanvullende beperkingen aan te nemen op de items 3.4 het dragen van beschermende middelen, 4.1.0 frequent buigen tijdens werk, 4.18 trappenlopen, 4.21 lopen en staan tijdens werk tezamen ongeveer 4 uur, 5.1 zitten, 5.2 zitten tijdens werk, 5.3 staan, 5.5 geknield/gehurkt actief zijn, en 5.10 lopen en staan tijdens werk tezamen ongeveer 4 uur. Deze beperkingen zijn opgenomen in de FML van 2 mei 2023. Voor andere aanvullende beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien.
3.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 mei 2023 toegelicht dat vanwege de gewijzigde FML een nieuwe beoordeling in het CBBS is uitgevoerd. De functie medewerker handsolderen, binnen de functie monteur printplaten, is voor de schatting vervallen, omdat die niet meer door het CBBS wordt gepresenteerd. Binnen de functie monteur printplaten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog wel andere passende functie(nummer)s kunnen selecteren. De overige eerder voor de schatting gebruikte functies zijn nog steeds beschikbaar en volgens de arbeidsdeskundige geschikt voor appellant. Berekend is dat appellant nog steeds 68,33% kan verdienen van zijn maatmaninkomen.
3.5.
Appellant heeft in reactie hierop gesteld dat op sommige punten een deugdelijke motivering voor de geschiktheid van de geselecteerde functies ontbreekt. Volgens appellant zijn onder andere de signaleringen bij items 4.21 lopen tijdens het werk, en 5.10 staan en lopen tijdens het werk tezamen (bij de functie productiemedewerker industrie) niet gemotiveerd.
3.6.
Het Uwv heeft hierop gereageerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 2 mei 2023 voor alle geselecteerde functies (categoraal) heeft toegelicht dat er bij de betreffende belastingpunten geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat appellant per 15 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit [1] .
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.2.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector leidt niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport van 7 juli 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure geen grond heeft gezien voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaar, omdat de medische problematiek helder was en in lijn met de al bekende gegevens vermeld in het onderzoeksverslag en de gegevens besproken op de hoorzitting. Bovendien was appellant al geruime tijd niet meer onder behandeling. Door het enkel herhalen van zijn standpunt heeft appellant dit niet voldoende betwist. Daarnaast blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat met appellant is besproken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet nodig vond medische informatie op te vragen, waarbij niet blijkt dat appellant zich hiertegen heeft uitgesproken. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [2] wordt overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel en is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor. De grond van appellant slaagt dus niet.
4.4.1.
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in de aangepaste FML van 2 mei 2023 vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 mei 2023 overtuigend gemotiveerd waarom aanvullende beperkingen zijn aangenomen. Daarnaast is hij ingegaan op de gronden van appellant in hoger beroep en de door hem ingebrachte medische stukken van de neuroloog van 16 augustus 2022 en
6 december 2022 en het radiologisch onderzoek van de knieën van 20 december 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat deze medische informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen. Hij wordt hierin gevolgd. Dit oordeel wordt hierna nader gemotiveerd.
4.4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de in de brief van de neuroloog van 16 augustus 2022 genoemde meralgia paraesthetica (beknelling ter hoogte van de liesstreek van een oppervlakkige gevoelszenuw aan de voor/zijkant van de bovenbenen) onaangename gevoelens geeft aan de voor- en buitenzijde van het bovenbeen zoals doofheid, branderigheid, doffe pijn, overgevoeligheid bij aanraking. Specifieke beperkingen ten aanzien van de dynamische en statische belasting gelden hiervoor niet, behoudens het frequent buigen in een buighoek meer dan 60 graden (item 4.10) en geknield/gehurkt actief zijn (item 5.5) omdat bij deze handelingen/houdingen de beknelling van de oppervlakkige huidzenuw opgevoerd wordt. Wat om dezelfde reden ook vermeden moet worden is het dragen van strak om het lichaam ter hoogte van de lies en bovenbenen zittende c.q. klemmende beschermkleding (item 3.4). Deze beperkingen zijn aangenomen in de FML van 2 mei 2023. Uit de brief van de neuroloog van 6 december 2022 blijkt dat appellant afdoende succes heeft van de behandeling.
4.4.3.
In het radiologisch verslag van de knieën, met betrekking tot een onderzoek op 20 december 2022, wordt gesproken van een minimale versmalling van het mediale compartiment wat kan passen bij mediale gonartrose. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend bij de leeftijd van appellant op dat moment en impliceert geen ernstige knieafwijkingen. Hij heeft overwogen dat het beginnende slijtage/artrose betreft dat een fysiologisch proces is wat ongeveer begint op een leeftijd van midden jaren 20 en verder optreedt met toenemende leeftijd. Het uitgangspunt is daarbij dat de functionele mogelijkheden in principe niet beperkt zijn. Somatisch-medisch gezien is er immers niets aan de hand wat een hervatting van het normale activiteitenpatroon (werk is hierbij inbegrepen) in de weg staat zolang de fysieke belasting ervan de algemeen geldende normen niet overschrijdt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hiermee in de FML afdoende rekening gehouden door diverse kniebelastende items te beperken ten opzichte van de lage referentiewaarden.
4.4.4.
Appellant heeft de motivering en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderbouwd betwist. Hij heeft geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de FML van 2 mei 2023. Met het rapport van 2 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Hiermee heeft het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit in hoger beroep voldoende onderbouwd.
5. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 mei 2023 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De signaleringen, mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant, zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd in het rapport van 2 mei 2023, inclusief de door appellant genoemde signaleringen op items 4.21 en 5.10. Appellant heeft hiertegen niets aangevoerd, zodat geen aanleiding bestaat hieraan te twijfelen.
6. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellant per 15 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML en de nadere verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige motivering, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
8. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
9. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 3.937,50 (1 punt voor het beroepschrift,
1 punt voor de aanwezigheid ter zitting in beroep, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting in hoger beroep en 0,5 punt voor de zienswijze op de gewijzigde medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in beroep, met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 185,- vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1306.