4.2.Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.
4.3.1.De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.2.Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector leidt niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport van 7 juli 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure geen grond heeft gezien voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaar, omdat de medische problematiek helder was en in lijn met de al bekende gegevens vermeld in het onderzoeksverslag en de gegevens besproken op de hoorzitting. Bovendien was appellant al geruime tijd niet meer onder behandeling. Door het enkel herhalen van zijn standpunt heeft appellant dit niet voldoende betwist. Daarnaast blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat met appellant is besproken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet nodig vond medische informatie op te vragen, waarbij niet blijkt dat appellant zich hiertegen heeft uitgesproken. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raadwordt overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel en is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor. De grond van appellant slaagt dus niet.
4.4.1.Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in de aangepaste FML van 2 mei 2023 vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 mei 2023 overtuigend gemotiveerd waarom aanvullende beperkingen zijn aangenomen. Daarnaast is hij ingegaan op de gronden van appellant in hoger beroep en de door hem ingebrachte medische stukken van de neuroloog van 16 augustus 2022 en
6 december 2022 en het radiologisch onderzoek van de knieën van 20 december 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat deze medische informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer beperkingen. Hij wordt hierin gevolgd. Dit oordeel wordt hierna nader gemotiveerd.
4.4.2.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de in de brief van de neuroloog van 16 augustus 2022 genoemde meralgia paraesthetica (beknelling ter hoogte van de liesstreek van een oppervlakkige gevoelszenuw aan de voor/zijkant van de bovenbenen) onaangename gevoelens geeft aan de voor- en buitenzijde van het bovenbeen zoals doofheid, branderigheid, doffe pijn, overgevoeligheid bij aanraking. Specifieke beperkingen ten aanzien van de dynamische en statische belasting gelden hiervoor niet, behoudens het frequent buigen in een buighoek meer dan 60 graden (item 4.10) en geknield/gehurkt actief zijn (item 5.5) omdat bij deze handelingen/houdingen de beknelling van de oppervlakkige huidzenuw opgevoerd wordt. Wat om dezelfde reden ook vermeden moet worden is het dragen van strak om het lichaam ter hoogte van de lies en bovenbenen zittende c.q. klemmende beschermkleding (item 3.4). Deze beperkingen zijn aangenomen in de FML van 2 mei 2023. Uit de brief van de neuroloog van 6 december 2022 blijkt dat appellant afdoende succes heeft van de behandeling.
4.4.3.In het radiologisch verslag van de knieën, met betrekking tot een onderzoek op 20 december 2022, wordt gesproken van een minimale versmalling van het mediale compartiment wat kan passen bij mediale gonartrose. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passend bij de leeftijd van appellant op dat moment en impliceert geen ernstige knieafwijkingen. Hij heeft overwogen dat het beginnende slijtage/artrose betreft dat een fysiologisch proces is wat ongeveer begint op een leeftijd van midden jaren 20 en verder optreedt met toenemende leeftijd. Het uitgangspunt is daarbij dat de functionele mogelijkheden in principe niet beperkt zijn. Somatisch-medisch gezien is er immers niets aan de hand wat een hervatting van het normale activiteitenpatroon (werk is hierbij inbegrepen) in de weg staat zolang de fysieke belasting ervan de algemeen geldende normen niet overschrijdt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hiermee in de FML afdoende rekening gehouden door diverse kniebelastende items te beperken ten opzichte van de lage referentiewaarden.
4.4.4.Appellant heeft de motivering en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderbouwd betwist. Hij heeft geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de FML van 2 mei 2023. Met het rapport van 2 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Hiermee heeft het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit in hoger beroep voldoende onderbouwd.
5. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 mei 2023 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De signaleringen, mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant, zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd in het rapport van 2 mei 2023, inclusief de door appellant genoemde signaleringen op items 4.21 en 5.10. Appellant heeft hiertegen niets aangevoerd, zodat geen aanleiding bestaat hieraan te twijfelen.
6. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellant per 15 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.