ECLI:NL:CRVB:2024:690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
22/2007 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het Uwv. Appellant, die zich op 8 april 2019 ziekmeldde, had op 16 december 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 17 maart 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv in deze zaak kritisch bekeken. Appellant stelde dat zijn psychische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij behoefte had aan begeleiding bij het werk. Het Uwv had echter in eerdere rapporten geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om de vastgestelde belastbaarheid aan te passen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De door appellant ingebrachte stukken, waaronder een Medisch belastbaarheidsonderzoek, werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies te weerleggen.

De Raad bevestigde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 17 maart 2021 correct had vastgesteld op minder dan 35%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor appellanten om overtuigende medische onderbouwing te leveren voor hun claims.

Uitspraak

22/2007 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
11 mei 2022, 21/5135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.J van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende gronden en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
De Raad heeft het onderzoek heropend om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de door appellant ingebrachte medische stukken en op het verhandelde ter zitting.
Het Uwv heeft een reactie en een nader stuk ingebracht.
Partijen hebben over en weer gereageerd en nadere stukken ingebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte als medewerker sorteer (op basis van een indicatie beschut werk) voor
32 uur per week. Hij heeft zich op 8 april 2019 voor dit werk ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het dienstverband van appellant is geëindigd op 18 juni 2020.
1.2.
Appellant heeft op 16 december 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft hij op 9 maart 2021 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
30 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft appellant op basis daarvan in staat geacht de geselecteerde functies medewerker tuinbouw, postbezorger en huishoudelijk medewerker gebouwen te verrichten. Berekend is dat appellant per 17 maart 2021 voor 21,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 30 april 2021 de WIA-aanvraag van appellant per 17 maart 2021 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem via beeldbellen gesproken na de hoorzitting op 30 augustus 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan aanleiding gezien de FML op 31 augustus 2021 te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gelet daarop de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen niet langer voor appellant geschikt geacht. In plaats daarvan, en in plaats van de overige wel geschikt bevonden primaire functies, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor appellant drie nieuwe functies geselecteerd. Op basis van de functies productiemedewerker metaal en elektro industrie, medewerker kleding en textielreiniging en lader, losser is berekend dat appellant 0% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 11 november 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 april 2021 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere medische informatie heeft opgevraagd, leidt voor de rechtbank niet tot een ander oordeel. Overwogen is dat deze arts in het rapport van 1 september 2021 heeft toegelicht dat de medische toestand van appellant op basis van de informatie in het dossier voldoende duidelijk was en het opvragen van nadere informatie van derden daarom geen toegevoegde waarde had. Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat de toegekende beperkingen verschillen van de vastgestelde beperkingen in de ZW-beoordeling uit 2020. De rechtbank heeft verder in de gronden van appellant geen aanleiding gezien een medisch deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 17 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Hoewel er geen diagnose is die zijn klachten verklaart, zijn die klachten er wel. Ook klachten zonder duidelijke oorzaak kunnen leiden tot de conclusie dat beperkingen aanwezig zijn als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant heeft er daarnaast op gewezen dat hij bij het verrichten van arbeid behoefte heeft aan begeleiding. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst appellant naar het in hoger beroep ingebrachte Medisch belastbaarheidsonderzoek. Appellant verzoekt om inschakeling van een deskundige. Hij heeft aangetoond dat kan worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Daarnaast is hij van mening dat er sprake is van procesongelijkheid, omdat hij in een nadelige (bewijs)positie verkeert ten opzichte van het Uwv. Het Uwv heeft immers medisch deskundigen in dienst. Appellant beroept zich op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 inzake Korosec [1] en de uitspraak van de Raad hieromtrent van 30 juni 2017 [2] . Appellant stelt verder dat hij door zijn beperkingen niet in staat is om te werken en de geselecteerde functies onvoldoende passend zijn. In verband met zijn persoonlijke omstandigheden kan hij geen direct contact hebben met collega's. Daardoor blijven er enkele functies over die solistisch van aard zijn, die wegens andere beperkingen onmogelijk zijn. Er is dan bijvoorbeeld sprake van rechtstreeks contact met klanten of onvoorspelbare werksituaties. Appellant concludeert dat hij recht heeft op een WIA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 mei 2023 en 24 juli 2023, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op de door appellant ingebrachte brief van de gemeente Almere van 12 september 2022, een Medisch belastbaarheidsonderzoek van 4 augustus 2022 en het standpunt van appellant dat hij behoefte heeft aan begeleiding op het werk, welke behoefte volgens appellant blijkt uit de in het dossier aanwezige medische stukken, waaronder het psychologisch onderzoek van de Viersprong van augustus 2018, het advies Indicatie beschut werk van januari 2017, de voortgangsrapportage Tractio van oktober 2017 en het Trajectplan van april 2017.
4.2.
Het Uwv heeft bij brief van 6 juni 2023 gereageerd en verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 mei 2023. Het Uwv en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben zich – kortgezegd – op het standpunt gesteld dat de door appellant ingebrachte stukken niet leiden tot aanpassing van de vastgestelde belastbaarheid en er geen aanleiding bestaat tot het aannemen van een begeleidingsbehoefte. Het Uwv heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Raad van 10 mei 2023 [3] , waarin de dezelfde problematiek als in de onderhavige zaak aan de orde is gesteld.
4.3.
Appellant heeft hierop gereageerd en informatie van de behandelend psycholoog van 22 juni 2023 ingebracht. Door de psycholoog wordt verwezen naar de eerdere psychologische onderzoeken van de Viersprong in 2018 en bevestigd dat de daarin gestelde diagnoses nog steeds actueel zijn. Hiermee is volgens appellant dus de vaststelling richting de datum in geding gegeven.
4.4.
Het Uwv heeft hierop gereageerd dat er geen aanleiding bestaat voor een ander standpunt. Hierbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2023.
5.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 maart 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en op die grond terecht zijn WIA-aanvraag heeft afgewezen.
5.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven.
5.3.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3.1.
De brief van de gemeente Almere van 12 september 2022 en het Medisch belastbaarheidsonderzoek van 4 augustus 2022 bevatten geen aanknopingspunten om appellant per datum in geding van 17 maart 2021 volledig arbeidsongeschikt te achten. Het Medisch belastbaarheidsonderzoek van 4 augustus 2022 is gebaseerd op het onderzoek op diezelfde datum en daarmee ruim na de datum in geding. De conclusie dat appellant geen loonvormende arbeid kan verrichten, ziet op de geconstateerde fragiele balans van appellant op dat moment. De in de brief van de gemeente opgenomen conclusie dat appellant tijdelijk niet aan het arbeidsproces kan deelnemen en geheel is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, is gebaseerd op een onderzoek naar de mogelijkheden van appellant op de arbeidsmarkt op 4 augustus 2022. Dit is ruim anderhalf jaar na de datum in geding en ziet niet op de belastbaarheid van appellant op die datum. Daarnaast ziet de brief op de mogelijkheden van appellant in het kader van de Participatiewet. Deze wet heeft een ander beoordelingskader dan de voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldende Wet WIA.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 mei 2023 overtuigend gemotiveerd dat voornoemde medische stukken geen aanleiding geven tot aanpassing van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant heeft deze conclusie niet onderbouwd betwist, zodat er geen aanleiding bestaat aan de juistheid ervan te twijfelen.
5.3.2.
De informatie van de psycholoog van 22 juni 2023 bevat ook geen aanknopingspunten om appellant op 17 maart 2021 meer beperkt te achten dan in de FML van 31 augustus 2021 is vastgesteld. De psycholoog heeft weliswaar geconcludeerd dat de bij de Viersprong in 2018 gestelde diagnosen nog steeds actueel zijn, echter ziet die constatering op de “huidige situatie” en beschrijft niet het functioneren van appellant rond de datum in geding van 17 maart 2021. De psycholoog benoemt dit in zijn brief ook door te schrijven dat de informatie ziet op de “actuele stand van zaken van de (geestelijke) gezondheidstoestand van cliënt”. Daarbij is de behandeling bij de psycholoog ook ruim na de datum in geding begonnen, vanaf augustus 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gezien het voorgaande in het rapport van 24 juli 2023 dan ook terecht geconcludeerd dat de informatie van de psycholoog niet gaat over de medische situatie op datum in geding en daarom geen nieuw licht werpt op de belastbaarheid van appellant op die datum. Nu appellant deze conclusie niet heeft betwist, wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin gevolgd.
5.3.3.
Er bestaat ook geen aanleiding appellant te volgen in zijn standpunt dat sprake is van
begeleidingsbehoefte bij arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport
van 1 mei 2023 overtuigend gemotiveerd dat hiertoe geen aanleiding bestaat. In het psychologisch onderzoek van de Viersprong van augustus 2018, het advies Indicatie beschut werk van januari 2017, de voortgangsrapportage Tractio van oktober 2017 en het Trajectplan van april 2017 is onder meer opgenomen dat appellant structuur en duidelijkheid nodig heeft, taken afgebakend moeten zijn, appellant niet overvraagd moet worden, af en toe een compliment nodig is, een respectvolle begeleiding belangrijk is, en dat alles in een rustige werkomgeving. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in de FML van
31 augustus 2021 in voldoende mate tegemoet gekomen aan die begeleidingsadviezen. Zo is appellant aangewezen op een voorspelbare werksituatie met structuur, regelmaat en duidelijkheid, op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbreking, op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder hoog handelingstempo, met weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden, zonder leidinggevende aspecten en op regelmatige werktijden. Tevens is appellant beperkt voor emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, en taken met grote eindverantwoordelijkheden. Met deze beperkingen wordt er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor gezorgd dat appellant in arbeid niet wordt overvraagd, en dat er onder andere voldoende structuur en duidelijkheid is in arbeid en er geen medische noodzaak is voor extra begeleiding in arbeid. Nu appellant deze overtuigende motivering niet heeft betwist, wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin gevolgd.
5.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellant bij eerdere beoordelingen volledig arbeidsongeschikt is bevonden, niet betekent dat het Uwv bij een ongewijzigde medische situatie niet tot een andere beoordeling van de belastbaarheid kan komen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad [4] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een voldoende draagkrachtige motivering voor de wijziging van de belastbaarheid gegeven.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verzoek om een deskundige in te schakelen
terecht heeft afgewezen omdat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt. Ook de Raad ziet geen reden om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt. Het beroep van appellant op het arrest Korošec en de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 slaagt niet, omdat niet is gebleken dat sprake is van een onjuist of onzorgvuldig onderzoek en appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit met medische stukken te weerleggen. Appellant heeft ook van die gelegenheid gebruikgemaakt. Van schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML van 31 augustus 2021 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De signaleringen zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd in het rapport van 12 oktober 2021. Appellant heeft hiertegen niets aangevoerd, zodat geen aanleiding bestaat aan de juistheid hiervan te twijfelen.
7. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het Uwv de mate van de arbeidsongeschiktheid van appellant per 17 maart 2021 juist heeft vastgesteld op minder dan 35%.
8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag van appellant per 17 maart 2021 in stand blijft.
9. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD 007721212.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3950.