ECLI:NL:CRVB:2024:729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23/1601 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek ingediend om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 oktober 2020, waarin zijn verzoek om continuering van de WAO-uitkering werd afgewezen. Verzoeker heeft in zijn verzoek aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die niet eerder bekend waren, waaronder correspondentie met mr. D.P. Kraak van het Uwv. De Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde stukken en argumenten niet nieuw zijn en dat verzoeker al bekend was met deze informatie ten tijde van de eerdere uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de beëindiging van de WAO-uitkering van verzoeker in 1998 vaststaat en dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak te herzien. Het verzoek om herziening is dan ook afgewezen, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Verzoeker krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1601 WAO
Datum uitspraak: 10 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020, 19/788 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om terug te komen van een eerdere uitspraak van de Raad.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft bij brief van 8 mei 2023 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020 en heeft daarbij stukken ingediend. [1] Bij brief van 13 september 2023 heeft verzoeker aanvullende gronden en stukken ingediend.
Verzoeker heeft verzocht om wraking van de voorzitter van de enkelvoudige kamer. Bij uitspraak van 9 januari 2024 [2] heeft de wrakingskamer van de Raad het wrakingsverzoek afgewezen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 maart 2024. Verzoeker is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 3 januari 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2018, heeft het Uwv het verzoek van verzoeker om zijn uitkering op grond van de
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te continueren afgewezen. Het daartegen gerichte beroep van verzoeker is door de rechtbank Rotterdam bij uitspraak van
4 februari 2019, 18/837, ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 16 oktober 2020 bevestigd onder de bepaling dat het Uwv het door verzoeker in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.
1.2.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 [3] heeft de Raad een eerder verzoek van verzoeker om de uitspraak van 16 oktober 2020 te herzien afgewezen.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hij in 2017 en 2018 contact heeft gehad met mr. D.P. Kraak, werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum van het Uwv. Deze schreef in een brief van 10 januari 2018 dat in het besluit van 3 januari 2018 ten onrechte geen bezwaarclausule vermeld stond. In de beslissing op bezwaar van 30 januari 2018 heeft het Uwv bevestigd dat verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het besluit van
3 januari 2018. Zowel de rechtbank als de Raad hebben de brief van 10 januari 2018 en overige correspondentie van mr. Kraak niet betrokken in de procedure. Daarnaast is de Raad voorbij gegaan aan een brief van de rechtbank van 6 maart 2019 waarin de rechtbank verzoeker erop wees dat de Raad in een hoger beroepsprocedure het complete dossier inclusief zittingsaantekeningen bij de rechtbank opvraagt en aan partijen zendt. Verzoeker heeft geen dossier van de Raad ontvangen. Verzoeker heeft in zijn brief van 13 september 2023 een nadere toelichting gegeven op zijn loopbaan en de gang van zaken bij het GAK, een voorganger van het Uwv. Volgens het Uwv was de WAO-uitkering van verzoeker in 1998 beëindigd en was er geen reden om de uitkering te heropenen. Daarmee is het Uwv voorbijgegaan aan verzoekers claim op een WAO-uitkering. Blijkbaar zijn er twee besluiten van het GAK geweest van 8 juni 2000: een over een herbeoordeling en een over de beëindiging van verzoekers WAO-uitkering. Mr. Kraak heeft bevestigd dat verzoeker slachtoffer is geworden van de transitie van het GAK naar het Uwv en dat verzoekers dossier daardoor niet meer te traceren is. Mr. Kraak is verzoeker in zijn brieven van 10 mei 2017, 17 mei 2017 en 10 januari 2018 tegemoet gekomen. Daarbij is het beëindigingsbesluit van
8 juni 2000 niet genoemd. Het Uwv kon het beëindigingsbesluit van 8 juni 2000 vervolgens ongehinderd inbrengen tijdens de zitting van 25 september 2020 bij de Raad. Volgens verzoeker zijn nieuwe stukken als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de stukken die het Uwv heeft achtergehouden. Verzoeker wil waarheidsvinding naar het Juridisch Kenniscentrum van het Uwv, zijn recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet en de WAO-uitkering vanaf 1996 en heeft daarbij verwezen naar een uitdraai van Suwinet. Hij is sinds 1980 verplicht verzekerd geweest voor de werknemersverzekeringswetten. Met een beslissing op bezwaar van 23 december 2014 aan verzoekers werkgever heeft het Uwv erkend dat verzoeker een WAO-verleden had.

Het oordeel van de Raad

3.1.
De Raad beoordeelt of er aanleiding bestaat om zijn eerdere uitspraak te herzien aan de hand van wat verzoeker heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.2.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Dat betekent dat het in het geval van verzoeker moet gaan om stukken die gaan over de beëindiging van verzoekers WAO-uitkering in 1998 en die nog niet eerder bekend konden zijn, niet bij verzoeker en evenmin bij de Raad.
3.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat verzoeker aan zijn eerdere verzoek van 17 november 2020 om herziening van de uitspraak van de Raad van
16 oktober 2020 ten grondslag heeft gelegd. Bij de onder 1.2 genoemde uitspraak van
28 februari 2022 heeft de Raad dat verzoek afgewezen, omdat verzoeker daarbij geen feiten of omstandigheden heeft vermeld zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Verzoeker heeft bij zijn huidige verzoek slechts verzocht om op basis van al bekende dan wel eerder door hem overgelegde informatie zijn zaak te heroverwegen. In de uitspraak van 28 februari 2022 is verder vermeld dat de brief (van 10 januari 2018) van mr. Kraak al bekend was bij het doen van de uitspraak van 16 oktober 2020. De Raad heeft geen aanleiding over het hier aan de orde zijnde verzoek anders te oordelen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
3.4.
Het bestaan van de twee besluiten van 8 juni 2000, alle overige door verzoeker genoemde brieven van mr. Kraak, de uitdraai van Suwinet en de beslissing op bezwaar uit 2014 aan verzoekers werkgever waren al bekend bij het doen van de uitspraak van 16 oktober 2020. De overige stukken bij de brieven van 8 mei 2023 en 13 september 2023 zijn ook niet nieuw of ze zien niet op de beëindiging van de WAO-uitkering. Er is dan ook geen reden om een onderzoek te starten naar het handelen van mr. Kraak of het Juridisch Kenniscentrum van het Uwv. Voor waarheidsvinding naar verzoekers recht op ziekengeld en WAO-uitkering vanaf 1996 bestaat evenmin aanleiding omdat de beëindiging van verzoekers WAO-uitkering per
1 oktober 1998 vaststaat en eveneens al bekend was bij het doen van de uitspraak van
16 oktober 2020. Niet gebleken is dat nog stukken ontbreken in het dossier en dat die stukken niet in het bezit zijn van verzoeker.
3.5.
Verzoeker heeft ter zitting van de Raad nog stukken overgelegd over ziekengeld uit 2015, een bijstandsuitkering uit 2017 en een samenwerkingsverklaring van BWI [plaatsnaam] uit 2016. Deze stukken zien niet op de beëindiging van verzoekers WAO-uitkering in 1998. Ook zijn het stukken die verzoeker al in bezit had voor de uitspraak van 16 oktober 2020 en waarmee hij dus bekend was. Ook deze stukken kunnen daarom niet leiden tot een herziening van de uitspraak.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening van de uitspraak van 16 oktober 2020 wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
5. Omdat het verzoek wordt afgewezen krijgt verzoeker geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) I. Gök