ECLI:NL:CRVB:2024:753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
22/3653 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A.R. Wieleman, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 7 september 2023, waar appellant aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. I. Smit. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om appellant de gelegenheid te geven te reageren op nadere stukken die door het Uwv waren ingediend. Op 3 oktober 2023 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv.

De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenveroordeling alleen kan worden uitgesproken indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen. In dit geval is het bestreden besluit ongewijzigd gebleven, waardoor er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv onredelijk laat stukken heeft overgelegd, wat volgens hem heeft geleid tot onnodige kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Het Uwv heeft in zijn reactie aangegeven bereid te zijn om uit coulance de proceskosten van appellant te vergoeden, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E. Dijt als voorzitter en M.E. Fortuin en J.D. Streefkerk als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 april 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 april 2024
22/3653 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 oktober 2022, 21/1308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.R. Wieleman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wieleman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen te reageren op door het Uwv in hoger beroep ingediende nadere stukken.
Bij brief van 3 oktober 2023 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant een reactie heeft gegeven.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Aan het verzoek om een proceskostenveroordeling heeft appellant ten grondslag gelegd dat het Uwv onredelijk laat, namelijk op 5 september 2023, nog stukken heeft overgelegd. Onder deze stukken bevindt zich een besluit van 18 mei 2010. Dit besluit betreft volgens appellant een juiste betalingsbeschikking, waardoor de aangevoerde gronden in hoger beroep geen doel meer treffen. Dit is reden voor appellant om het hoger beroep in te trekken. Als de stukken eerder beschikbaar waren gesteld, had volgens appellant het instellen van hoger beroep en beroep (en mogelijk bezwaar) voorkomen kunnen worden. Appellant heeft door het onredelijk laat indienen van deze stukken onnodig kosten moeten maken.
De Raad ziet geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Hiertoe wordt overwogen dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb alleen een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken indien sprake is van een geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen van het Uwv aan het beroep van appellant. Hiervan is in dit geval geen sprake, het bestreden besluit is ongewijzigd gebleven. Er is dus geen ruimte om vanwege het pas op 5 september 2023 overleggen van deze stukken een proceskostenveroordeling toe te kennen. Het verzoek om proceskostenveroordeling dient daarom te worden afgewezen.
Het Uwv heeft in zijn reactie van 16 november 2023 verklaard uit coulance-overwegingen bereid te zijn de proceskosten van appellant in hoger beroep te vergoeden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook is het Uwv bereid het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat een kostenvergoeding en betaling van griffierecht zal worden verrekend met de openstaande vordering van het Uwv op appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en M.E. Fortuin en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) I. Gök