ECLI:NL:CRVB:2024:761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermogensoverschrijding zonder toepassing van interingsnorm
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de bijstand van appellante ingetrokken en teruggevorderd vanwege een overschrijding van de grens van het vrij te laten vermogen. Appellante betoogt dat het college bij de intrekking rekening had moeten houden met de interingsnorm. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter, in lijn met de rechtbank, dat het college de interingsnorm terecht niet heeft toegepast. De Raad stelt vast dat appellante op 18 januari 2021 over een vermogen beschikte dat hoger was dan het voor haar geldende vrij te laten vermogen van € 6.295,-. Dit vermogen was op dat moment € 20.634,42, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over de periode van 18 januari 2021 tot en met 9 maart 2022. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante heeft geen argumenten aangedragen die de Raad overtuigen om de beslissing van het college te herzien. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierdoor krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.