ECLI:NL:CRVB:2024:840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/1703 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en de beoordeling van herstelmogelijkheden

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 7 februari 2022 een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen met een verkorte wachttijd. Appellante stelt dat haar beperkingen duurzaam zijn, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad stelt vast dat op de datum in geding herstel van de benutbare mogelijkheden niet is uitgesloten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad benadrukt dat voor een verkorte wachttijd sprake moet zijn van een stabiele of verslechterende medische situatie. Aangezien er nog behandelmogelijkheden zijn, kan niet worden gesproken van een onomkeerbare situatie. De beroepsgrond van appellante dat de arts-deskundige niet in de gelegenheid is gesteld om het woord te voeren, wordt verworpen, omdat de arts-deskundige wel aanwezig was en zijn standpunt heeft kunnen inbrengen. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat appellante geen recht heeft op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1703 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 april 2023, 22/4236 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 7 februari 2022 na een verkorte wachttijd een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen, omdat op die datum herstel van de benutbare mogelijkheden niet is uitgesloten. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] en D. Heijstek, arts-deskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als storemanager voor 37 uur per week. Op 12 november 2020 heeft zij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een TIA. Bij besluit van 29 maart 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 7 februari 2022 na een verkorte wachttijd een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is besloten dat verbetering van de mogelijkheden van appellante per datum in geding niet is uitgesloten.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed kan volgen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt duidelijk uitgelegd waarom appellante niet voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd. Het is namelijk op de datum in geding niet uitgesloten dat de belastbaarheid kan verbeteren. Er zijn nog concrete behandelmogelijkheden, dus er is geen sprake van een stabiele of verslechterende medische situatie. Appellantes specialisten adviseren verschillende curatieve behandelopties. De psycholoog ziet nog kansen in de acceptatie van de medische problematiek en het aanpassen van de leefstijl van appellante hierop. In de brieven van 4 januari 2022 en 16 november 2021 geeft de cardioloog ook aan dat er mogelijkheden zijn tot aanvullende behandeling en verbetering. Het expertiserapport van de verzekeringsarts van Psyon leidt niet tot twijfel bij de rechtbank, aangezien deze evenmin concludeert dat geen verbetering te bereiken is. De rechtbank heeft overwogen dat als herstel mogelijk is, er geen sprake kan zijn van toekenning van een uitkering met toepassing van een verkorte wachttijd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht heeft bepaald dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de arts-deskundige door de rechtbank ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om het woord te voeren. De belangen van appellante zijn hierdoor geschaad. Het Uwv heeft daarnaast ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek verricht. Verder had het Uwv appellante een IVA-uitkering met verkorte wachttijd moeten toekennen. Appellante ontvangt met ingang van 31 maart 2023 een IVA-uitkering. Er is sprake van ernstige klachten met een grotere kans op complicaties en een sterk wisselende belastbaarheid, dit blijkt ook uit de expertise van Psyon en de info van de bedrijfsarts.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellante geen IVAuitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt, voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet, een wachttijd van 104 weken. Ingevolge artikel 23, zesde lid, eerste volzin, stelt het Uwv op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. Op grond van artikel 23, zesde lid, derde volzin wordt het einde van een verkorte wachttijd niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (...) duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019 [1] ) volgt dat de wetgever met de regeling van de verkorte wachttijd het oog heeft gehad op die werknemers van wie het al in een eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. In dat geval vervalt de ratio van de re-integratieinspanningen en de financiële prikkel voor de werkgever. Om in aanmerking te komen voor een verkorte wachttijd dient volgens de wetgever wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder die dat alleen een dergelijke aanvraag om uitkering kan worden gedaan als sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. Alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele situatie verkeren en die volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een flexibele keuring (met een verkorte wachttijd). Het uitgangspunt dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd, is tot uitdrukking gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking. Dit betekent dat het Uwv in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van een toekenning met een verkorte wachttijd.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat de arts-deskundige bij de rechtbank ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren, slaagt niet. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de arts-deskundige wel aanwezig is geweest bij deze zitting en ook iets heeft gezegd. De arts-deskundige heeft in hoger beroep ter zitting kunnen spreken en heeft daarnaast een schriftelijk stuk ingebracht. Appellante is niet in haar belangen geschaad. Over de gang van zaken ter zitting bij de rechtbank heeft de gemachtigde van appellante ten slotte al een klacht ingediend. Daarop heeft de rechtbank gereageerd.
4.5.
Appellante wordt voorts niet gevolgd in haar stelling dat het Uwv ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft uitgevoerd. De verwijzing naar artikel 6 van de Wet WIA treft geen doel, omdat deze bepaling slechts ziet op de reguliere beoordeling van arbeidsongeschiktheid die plaatsvindt na een wachttijd van 104 weken, zoals geregeld in artikel 23 van de Wet WIA. Gelet op het in 4.1 tot en met 4.3 geschetste toetsingskader is bij de beoordeling van een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd sprake van een uitzondering op de reguliere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en geldt hiervoor een strikter criterium, waarbij het Uwv slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. De Raad heeft eerder geoordeeld dat daarbij van belang is dat het niet gaat om de vraag of herstel van de medische aandoening als zodanig is uitgesloten, maar om de vraag of – naar medisch oordeel – herstel van de belastbaarheid, in de zin dat sprake is van arbeidsmogelijkheden, is uitgesloten. [2] Een arbeidsdeskundige beoordeling is in dit geval dus uitdrukkelijk niet aangewezen.
4.6.1.
Wat appellante heeft aangevoerd, geeft tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat een verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten en hierbij informatie van de behandeld sector betrokken. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat op de datum in geding geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat ook het uitzonderingscriterium van het Schattingsbesluit (‘het wisselend belastbaar zijn voor arbeid’) niet van toepassing is. In dat geval moet een periode van geen benutbare mogelijkheden ten minste drie maanden aaneengesloten voortduren en worden afgewisseld met periodes van benutbare mogelijkheden en deze situatie moet ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden vastgesteld. Daarvan is in geval van appellante niet gebleken. Wel is sprake van duidelijke beperkingen op psychosociaal, fysiek en energetisch vlak als gevolg van een complex somatisch ziektebeeld en een aanpassingsproblematiek. Niet gebleken is dat bij appellante sprake is van een onbehandelbaar ernstig somatisch of een psychiatrisch toestandsbeeld, zonder mogelijkheden tot verbetering. Dit komt naar voren uit de medische stukken van zowel de ingeschakelde cardioloog als de behandelend cardioloog. Naast aanpassingen van de meest optimale hartmedicatie worden door de specialisten verschillende curatieve behandelopties geadviseerd. Volgens de cardioloog in de informatie van 16 november 2021 moet worden getracht de vicieuze cirkel van de aandoening, de klachten en factoren die de klachten verergeren te doorbreken. Een intensieve hartrevalidatie in combinatie met psychologische begeleiding/cognitieve gedragstherapie kan bijdragen aan het verminderen van de klachten. De specialist is daarbij van mening dat er nog mogelijkheid tot verbetering is en dat het arsenaal aan behandeling en begeleiding tot dan toe onvolledig is benut. Bovendien benadrukt de cardioloog op dat moment dat de medische situatie van appellante niet als eindstadium dient te worden geaccepteerd. Daar komt bij dat de behandelend cardioloog in de brief van 26 april 2022 aangeeft dat verwijzing naar een hartrevalidatie met opbouw van conditie geïndiceerd is om de belastbaarheid van appellante te vergroten. Ook uit de medische gegevens van de psycholoog blijkt dat de geïndiceerde bredere psychologische behandeling van aanpassingsproblematiek/spanningsregulatie, die een belangrijke invloed heeft op de somatische klachten en gezondheidsproblemen, het functioneren van appellante nog kan verbeteren. De in beroep overgelegde informatie geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om af te wijken van dit standpunt.
4.6.2.
De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dat volgens appellante haar aandoening een grillig verloop kent en een grotere kans geeft op complicaties, zoals ernstig hartfalen, alsmede het gegeven dat de verwachtte verbetering van de belastbaarheid in de zin van arbeidsmogelijkheden, uiteindelijk niet is ingetreden, maken het voorgaande niet anders. De onderhavige procedure heeft betrekking op de beoordeling van de aanvraag van een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd per 7 februari 2022 en de beoordeling van de medische situatie op dat moment. Dat aan appellante per einde wachttijd alsnog een IVA-uitkering is toegekend, is in deze procedure niet in geschil.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellante een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraken van 6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2700 en 26 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2581.