ECLI:NL:CRVB:2024:840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en de beoordeling van herstelmogelijkheden
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 7 februari 2022 een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen met een verkorte wachttijd. Appellante stelt dat haar beperkingen duurzaam zijn, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad stelt vast dat op de datum in geding herstel van de benutbare mogelijkheden niet is uitgesloten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad benadrukt dat voor een verkorte wachttijd sprake moet zijn van een stabiele of verslechterende medische situatie. Aangezien er nog behandelmogelijkheden zijn, kan niet worden gesproken van een onomkeerbare situatie. De beroepsgrond van appellante dat de arts-deskundige niet in de gelegenheid is gesteld om het woord te voeren, wordt verworpen, omdat de arts-deskundige wel aanwezig was en zijn standpunt heeft kunnen inbrengen. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat appellante geen recht heeft op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.