Uitspraak
PROCESVERLOOP
A.M.M. Schalkwijk.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om compensatie van een door appellante betaalde transitievergoeding. De appellante, een publieke instelling, had de aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster die wegens ziekte was uitgevallen. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat vereist dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na het verstrijken van de termijn van twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte.
De Raad heeft geoordeeld dat de situatie van appellante, waarin een IVA-uitkering was toegekend na een verkorte wachttijd, geen bijzondere omstandigheid oplevert die aanleiding kan geven om het dwingend geformuleerde artikel 7:673e BW buiten toepassing te laten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de tekst van de wet duidelijk is en dat er geen ruimte is voor een andere uitleg. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de tweejaarstermijn en geen uitzondering heeft gemaakt voor situaties zoals die van appellante.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om compensatie terecht was en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen en de bescherming die deze bieden aan werknemers tijdens ziekte.