ECLI:NL:CRVB:2024:973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/694 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding premie allriskverzekering door het Uwv voor auto ouder dan vijf jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een vergoeding voor de premie van een allriskverzekering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die een allriskverzekering had afgesloten voor zijn auto, verzocht om vergoeding van de premie, maar het Uwv weigerde dit omdat de auto ouder was dan vijf jaar. Het Uwv hanteert het beleid dat alleen een vergoeding voor een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering) wordt gegeven voor auto's ouder dan vijf jaar. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld volgens dit beleid, dat is gebaseerd op de gangbare praktijk en de waarde van oudere auto's. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de vergoeding voor een allriskverzekering niet kon worden toegekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat de vijf jaar-grens verouderd was en dat een allriskverzekering ook voor oudere auto's noodzakelijk kon zijn, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend genoeg om het beleid van het Uwv te weerleggen. De uitspraak bevestigt de beleidsruimte van het Uwv bij het toekennen van vergoedingen voor autoverzekeringen.

Uitspraak

23/694 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 februari 2023, 22/688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv de door appellant verzochte vergoeding voor de premie voor een allriskverzekering mocht afwijzen omdat zijn auto ouder is dan vijf jaar en in plaats daarvan een (lagere) vergoeding heeft mogen toekennen voor de premie voor een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering). De Raad is van oordeel dat dit het geval is.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2024. Appellant is via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 22 september 2021 een allrisk autoverzekering bij OHRA afgesloten met een looptijd van één jaar van 22 september 2021 tot 1 september 2022. De verzekeringspremie bedraagt € 95,52 per maand.
1.2.
Appellant heeft op 18 november 2021 een aanvraag voor een voorziening ingediend voor vergoeding meerkosten motorrijtuigenbelasting en autoverzekering 2022.
1.3.
Het Uwv heeft appellant in een mailbericht van 21 december 2021 erop gewezen dat het bedrag op het ingediende polisblad voor een allriskverzekering is, en appellant verzocht op te geven wat hij maandelijks voor de WA-verzekering betaalt.
1.4.
Appellant heeft in een reactie van 24 december 2021 te kennen gegeven dat een allriskverzekering een WA-verzekering is met extra dekking. Volgens appellant heeft het Uwv genoeg informatie om een besluit nemen.
1.5.
Het Uwv heeft in een besluit van 11 januari 2022 gesteld dat het de gevraagde gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag van de meerkosten verzekering en motorrijtuigenbelasting niet heeft ontvangen. Het Uwv heeft de aanvraag daarom buiten behandeling gelaten.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Voor 2022 krijgt appellant voor het gebruik van zijn auto de meerkosten vergoed die boven de eigen bijdrage uitkomen. Deze meerkosten bedragen voor de autoverzekering € 6,15 per maand. De meerkosten zien op een vergoeding voor de premie van een WA-verzekering en niet op een allriskverzekering. In het bestreden besluit staat dat de verzekeringskosten van een allriskverzekering uitsluitend worden vergoed voor nieuwe auto's tot vijf jaar oud. Voor auto's vanaf vijf jaar oud wordt alleen een WA-verzekering vergoed. De auto van appellant is op
1 januari 2022 ten minste vijf jaar oud. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat appellant de aanpassingen aan zijn auto niet hoeft te verzekeren. Bij schade of bij diefstal vergoedt het Uwv noodzakelijke nieuwe aanpassingen. Uiteraard kan appellant zijn auto anders of aanvullend verzekeren, alleen vergoedt het Uwv deze kosten niet.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover van belang – overwogen dat niet is gebleken dat er een wet en/of regel bestaat die het Uwv verplicht om, in geval van appellant, een tegemoetkoming op basis van de premie voor een allriskverzekering toe te kennen. Het Uwv heeft omtrent vergoedingen zoals hier aan de orde beleid opgesteld dat is vastgelegd in het Protocol Voorzieningen UWV (hierna: het protocol). Uit het protocol blijkt dat het toekennen van een tegemoetkoming van een bijdrage aan de autoverzekering een discretionaire bevoegdheid van het Uwv is. Dat wil zeggen dat het Uwv beoordelingsvrijheid heeft en de rechtbank het besluit van het Uwv terughoudend moet toetsen. Het Uwv heeft nader toegelicht dat het gangbaar is om een auto tot een leeftijd van vijf jaar allrisk te verzekeren. Ook verzekeringsmaatschappijen adviseren om na vijf jaar een auto niet meer allrisk te verzekeren. De rechtbank begrijpt het Uwv aldus dat bij auto’s ouder dan vijf jaar de verzekeringspremie van een allriskverzekering niet (meer) opweegt tegen de waarde van de auto. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom er bij auto’s tot een leeftijd van vijf jaar een tegemoetkoming in de verzekering kan worden toegekend op basis van de premie voor een allriskverzekering en bij auto's ouder dan vijf jaar alleen een tegemoetkoming kan worden toegekend op basis van een WA-verzekering. Deze motivering komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat in zijn geval sprake is van een bijzonder geval als gevolg waarvan afgeweken dient te worden van het protocol.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt dat uit informatie van zijn verzekeraar blijkt dat tegenwoordig een termijn tot wel acht jaar wordt gehanteerd voor het afsluiten van een allriskverzekering. Ook experts hebben aangegeven dat in het geval dat mensen voor vervoer afhankelijk zijn van hun auto, een allriskverzekering zelfs na acht jaar de meest verantwoordelijke keuze is. Appellant heeft daartoe een uitdraai van de website van verzekeraar OHRA overgelegd en een uitdraai van een online krantenartikel van 19 februari 2023 waarin een expert van vergelijkingssite Independer wordt geciteerd. Het Uwv hanteert de vijf jaar-grens al minstens tien jaar. Deze grens is niet geherindiceerd op het hedendaagse kostenaspect van moderne auto’s. De kosten van onderhoud en reparaties zijn gestegen. Appellant betaalt steeds meer voor het gebruik van zijn auto. Appellant vindt het onwenselijk dat het Uwv een oordeel geeft over of er wel of geen toekenning volgt voor broodnodige voorzieningen. Appellant is vanwege zijn handicap aangewezen op door het Uwv medisch noodzakelijk geachte speciale aanpassingen. Dat hij kiest voor een bredere dekking bovenop de WA-verzekering zodat hij bij eenvoudige gebreken niet voor hoge kosten komt te staan is de keuze van appellant en een verstandige. Nergens staat in de regelgeving dat je geen uitgebreide WA-verzekering mag kiezen, aldus appellant.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv ziet geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. De besluitvorming met betrekking tot de vergoeding van meerkosten autoverzekering heeft plaatsgevonden conform het protocol en interne richtlijnen, opgenomen in het handboek Wetsuitleg Voorzieningen. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van een vergoeding voor de premie van een allriskverzekering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het door het Uwv gehanteerde beleid niet in strijd is met de toepasselijke wet- en regelgeving en de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in
overweging 2 worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding daar anders over te oordelen. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.2.
Voorop staat dat het Uwv op grond van artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen beleidsruimte heeft bij het toekennen van een vervoersvoorziening, waar een tegemoetkoming in de kosten voor een autoverzekering onder valt. Zoals in het verweerschrift en ter zitting is toegelicht, hanteert het Uwv bij de beoordeling van een verzoek om een vergoeding van de meerkosten voor een autoverzekering een vaste gedragslijn, die is neergelegd in het handboek “Wetsuitleg Voorzieningen”. In het handboek staat dat het Uwv de verzekeringskosten van een bijzonder type auto vergoedt tot maximaal een allriskverzekering voor auto’s tot en met vijf jaar oud of tot maximaal een
WA-verzekering voor auto’s van zes jaar en ouder. Ter zitting heeft het Uwv nader toegelicht dat de grens van vijf jaar is gebaseerd op wat algemeen gebruikelijk is en dat daarmee wordt aangesloten bij de termijn die door verzekeraars, de ANWB en de Consumentenbond wordt gehanteerd. De keuze van het Uwv om alleen de meerkosten voor een allriskverzekering te vergoeden voor auto’s die uiterlijk vijf jaar oud zijn, en daarna alleen voor een
WA-verzekering, acht de Raad niet onredelijk. Dat er mogelijk verzekeraars zijn die ook bij auto’s van ouder dan vijf jaar adviseren een allriskverzekering af te sluiten doet hier niet aan af. Daarbij overweegt de Raad dat bij toekenning van een vervoersvoorziening op grond van artikel 2 van het Reïntegratiebesluit moet worden uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. Vergoeding van de meerkosten voor een WA-verzekering kan in dit geval in redelijkheid als een adequate voorziening worden aangemerkt.
4.3.
Niet in geschil is dat de auto van appellant in 2022 ouder was dan vijf jaar. Het Uwv heeft, door een vergoeding voor de meerkosten van een allriskverzekering af te wijzen, in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv in dit geval van zijn beleid had moeten afwijken. Dat appellant – zoals hij heeft gesteld – afhankelijk is van zijn auto, veel kosten aan zijn auto heeft en alleen als de auto allrisk is verzekerd alle voorkomende schades vergoed krijgt, betekent dat een allriskverzekering mogelijk een verstandige keuze is voor appellant. Dat het voor appellant noodzakelijk is om een allriskverzekering te hebben, is echter niet gebleken. Ook is niet gebleken dat hij, door het uitblijven van een vergoeding daarvoor, geen gebruik van zijn auto kon maken of zijn werkplek niet kon bereiken. Ook in zoverre slaagt het beroep daarom niet.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.D. Streefkerk en H.E.L. Grooten
als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 35. Arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid
1. Het UWV kan aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten (…) op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, (…).
2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:
a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;
(…)
3. Het UWV kan aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
(…)
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

ReïntegratiebesluitArtikel 2 Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen(…)4. Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

Protocol voorzieningen Uwv 2021

Artikel 3.8. Vergoeding van de meerkosten van een bijzonder type auto
Als een klant wegens ziekte of gebrek is aangewezen op een bijzonder type auto, zoals een rolstoelbus dan kan UWV de meerkosten vergoeden van de aanschaf en het gebruik van deze auto. Dit zijn de kosten die uitgaan boven het kostenniveau van de zogenaamde referentieauto (normbedrag C18-II) met als plafond de kosten die UWV zou zijn kwijt geweest ingeval de verstrekking van een bijzonder type auto in bruikleen. De klant komt in principe gemiddeld één keer in de tien (10) jaar in aanmerking voor de vergoeding van de meerkosten van de aanschaf van een bijzonder type auto.
De klant komt bij het gebruik van een bijzonder type auto in aanmerking voor de vergoeding van extra te maken kosten. UWV kan vergoedingen verstrekken als bijdrage in de kosten voor
–Verzekeringen;
–Motorrijtuigenbelasting;
–Kilometervergoeding.(zie 3.6)
De eigen bijdrage die een klant betaalt voor zijn verzekeringskosten en motorrijtuigenbelasting zijn te vinden in de volgende normbedragen:
–Eigen bijdrage verzekeringskosten (C18-III) en
–Eigen bijdrage motorrijtuigenbelasting (C18-IV).
Het gaat hier om een maandelijkse bijdrage.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84