In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een maatwerkvoorziening voor individuele ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Betrokkene had hulp nodig bij administratie en financiën, en voor activiteiten buitenshuis. De Raad oordeelde dat de inwonende dochter in redelijkheid kon worden verwacht te helpen bij de financiën, en dat betrokkene gebruik kon maken van beschikbare algemene voorzieningen voor activiteiten buitenshuis. De voorkeur van betrokkene voor begeleiding door een uitwonende dochter werd niet als voldoende reden gezien om de maatwerkvoorziening toe te kennen. De Raad verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de maatwerkvoorziening ongegrond, omdat het college terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de criteria voor een maatwerkvoorziening. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de Raad van 31 mei 2023, waarin het college was opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 mei 2025, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaten. De Raad concludeert dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening in stand blijft en dat appellanten geen proceskostenvergoeding ontvangen.