ECLI:NL:CRVB:2025:1042
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering aan appellante wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 5 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 21 mei 2025, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F.R.G. Keijzer, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige grondslag voldoende zijn. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelt dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.