ECLI:NL:CRVB:2025:1054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
24/2298 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorziening op grond van Wmo 2015 en uitvoering eerdere uitspraak van de Raad

Deze zaak betreft de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Sluis op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de Raad. De Raad heeft in een eerdere uitspraak van 29 mei 2024 de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 oktober 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De nieuwe beslissing op bezwaar, genomen op 4 december 2024, werd door het college vervangen door een tweede besluit op 30 januari 2025. Appellante, die een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 heeft aangevraagd, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar en tegen de besluiten van het college. De Raad heeft geoordeeld dat de maatwerkvoorziening die aan appellante is verstrekt, in de vorm van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning, een passende bijdrage levert aan haar zelfredzaamheid en participatie. De Raad heeft vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de aanpassingen aan de nieuwe woning adequaat zijn. Het beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard, evenals de beroepen tegen het eerste besluit. Het beroep tegen het tweede besluit is ongegrond verklaard, waardoor dit besluit in stand blijft. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

24/2298 WMO15, 25/313 WMO15, 25/315 WMO15, 25/789 WMO15, 25/790 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar en uitspraak op de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 4 december 2024 en van 30 januari 2025
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
[appellant] te [plaats] (België) (eigenaar van de woning) (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sluis (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een eerdere uitspraak van de Raad. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 die het college met de nieuwe beslissing op bezwaar aan appellante heeft verstrekt levert een passende bijdrage aan de door appellante ondervonden beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie.

PROCESVERLOOP

Met een uitspraak van 29 mei 2024 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank ZeelandWest-Brabant van 4 oktober 2022, 21/3548, vernietigd. Daarbij heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 7 juli 2021 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat beroep tegen de te nemen beslissing op bezwaar uitsluitend bij de Raad kan worden ingesteld.
Namens appellante heeft mr. B.J. van de Wijnckel, advocaat, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
Met een besluit van 4 december 2024 (bestreden besluit 1) heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellant, eigenaar van de door appellante gehuurde woning, heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
Met een besluit van 30 januari 2025 (bestreden besluit 2) heeft het college het besluit van 4 december 2024 vervangen. Appellant is het eens met bestreden besluit 2. Appellante heeft met een brief van 21 februari 2025 gereageerd op bestreden besluit 2. Bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan haar bezwaren.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 april 2025. Appellante is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wijnckel. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.G.M.E. Poppe en E. Harms.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 29 mei 2024.
1.2.
De uitspraak van 29 mei 2024 ging, kort gezegd, over een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een woonvoorziening. Naar het oordeel van de Raad kon op basis van het advies dat het college ten grondslag had gelegd aan het besluit van 7 juli 2021 niet worden beoordeeld of met de verstrekte woonvoorziening een passende bijdrage werd geleverd aan de door appellante ondervonden beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie.
De bestreden besluiten
2. Het college heeft op 4 december 2024 een beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 1)
,die is vervangen met een besluit van 30 januari 2025 (bestreden besluit 2). Het college heeft aan appellante een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een passend te maken huurwoning aan de J.J. Benteijnstraat 1-001 te IJzendijke waarbij:
de noodzakelijke aanpassingen in de nieuwe woning zullen plaatsvinden, waaronder een onderrijdbare keuken en waar nog nodig aanpassingen in de badkamer;
een verhuisvergoeding wordt toegekend;
er ontzorging van de feitelijke verhuizing zal plaatsvinden;
een financiële tegemoetkoming voor extra huurlasten zal worden toegekend;
r een gehandicaptenparkeerplaats kan worden gerealiseerd, indien noodzakelijk, gelet op de parkeerdruk.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt eerst het beroep tegen het niet tijdig beslissen en de beroepen tegen bestreden besluit 1. De Raad beoordeelt daarna het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 aan de hand van de beroepsgronden. De wettelijke regels die voor de beoordeling van de beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep tegen niet tijdig beslissen (24/2298)
4.1.
Omdat inmiddels de bestreden besluiten 1 en 2 zijn genomen en de hoogte van de door het college bepaalde dwangsom niet wordt bestreden, zal het beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep tegen bestreden besluit 1 (25/313 en 25/789)
4.2.
Het college heeft bestreden besluit 1 vervangen door bestreden besluit 2. Gesteld noch gebleken is dat appellanten schade hebben geleden als gevolg van bestreden besluit 1. Als gevolg hiervan hebben appellanten geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen tegen bestreden besluit 1.
Beroep tegen bestreden besluit 2 (25/315 en 25/790)
4.3.
Omdat – alleen – appellante het niet eens is met bestreden besluit 2 wordt dat besluit in de beoordeling van het beroep van appellante betrokken, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De eigenaar van de woning is hier derde belanghebbende. Wat appellante tegen dit besluit heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
4.4.1.
Volgens appellante heeft het college met bestreden besluit 2 niet voldaan aan de opdracht uit de uitspraak van 29 mei 2024, omdat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan door niet nader bouwkundig en/of ergonomisch en/of ergotherapeutisch advies in te winnen. Deze grond slaagt niet. In opdracht van het college heeft een ergonomisch adviseur en fysiotherapeut van Stichting SAP (SAP) een algemeen programma van eisen opgesteld. Daarnaast heeft het college na het beschikbaar komen van een woning aan SAP gevraagd om die woning te beoordelen. Ook heeft het college de reactie van appellante aan SAP voorgelegd voor een nadere toelichting. De Raad acht verder van belang dat appellante niet heeft willen meewerken aan het onderzoek door SAP. Appellante wilde alleen meewerken aan een onderzoek door de partij die voorafgaand aan het eerder door de Raad vernietigde besluit een programma van eisen heeft opgesteld. Die partij heeft het college echter te kennen gegeven dat zij de opdracht voor een nader onderzoek niet kon aannemen.
4.4.2.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Het college heeft daarbij met juistheid de actuele feiten en omstandigheden betrokken.
4.5.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, levert de aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van verhuizing naar de woning in IJzendijke en daarmee samenhangende voorzieningen een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Hiervoor is van belang dat de woning in IJzendijke gelijkvloers is en dat onderdeel van de verstrekte maatwerkvoorziening is dat het college de aanpassingen die nodig zijn voorafgaand aan de verhuizing zal realiseren. Met de verschillende rapporten en de nadere toelichting van SAP naar aanleiding van de reactie van appellante heeft het college bovendien voldoende onderbouwd dat de woning in IJzendijke ook daadwerkelijk geschikt te maken is voor appellante. De woning bevindt zich verder binnen de gemeente Sluis op een straal van tien kilometer van de huidige woning van appellante. Met de vervoersvoorzieningen die aan appellante zijn verstrekt zal appellante ook na verhuizing binnen de omgeving van haar huidige sociale netwerk blijven. Hiermee kan appellante zo lang mogelijk blijven wonen in de eigen leefomgeving in de zin van de omgeving van de eigen buurt of de omgeving van het eigen sociale netwerk. [2] Met deze passende maatwerkvoorziening is appellante alleen al niet slechter af, omdat zij steeds te kennen heeft gegeven dat de in het besluit van 7 juli 2021 voorgestelde oplossing geen optie is.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen en de beroepen van appellanten tegen bestreden besluit 1 worden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 slaagt niet. Dit betekent dat bestreden besluit 2 in stand blijft.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar en het beroep tegen bestreden besluit 1. Deze kosten worden begroot op € 2.267,50 voor verleende rechtsbijstand: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift niet tijdig beslissen, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1. Voor appellant geldt dat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van appellante en appellant tegen het besluit van 4 december 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 30 januari 2025 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van N. el Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19 Awb
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…).
Artikel 6:20 Awb
(…).
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
(…).
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.5 Wmo 2015
(…).
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…).

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 2013/2014, 33 841, nr. 3, p. 150.